6. Kaasstengels

1K 50 2
                                    

Ze vertelt me dat ik een dochter heb. Geen vrouw, wel een dochter, vijfentwintig jaar jonger dan ik. Net als ik aan dat idee gewend ben, als ik door Eva's verhalen gesteld op haar begin te raken, vertelt ze me dat ze in de gevangenis zit. Ze heeft iemand vermoord.
Ze gaat niet naar huis die avond. Ze blijft bij me en vertelt me over mijn dochter. Dat is lastig. Voor haar hangt alles samen, maar ik zie de verbanden niet. Zij kan alle gebeurtenissen in de juiste context plaatsen, ik niet. Ze moet elke tweede zin uitleggen. Dat doet ze geduldig, ook al roept haar toelichting vaak meer vragen op dan ze beantwoordt. Uren zit ze aan de rand van mijn bed en praat.
Ze vertelt over Daan de Vos. Een soort stalker. Hij viel mijn dochter lastig, bedreigde haar, bedreigde ons. Hij probeerde haar te vermoorden. Hij heeft haar levend begraven. We waren net op tijd om haar te redden. Ze was bang voor hem. Hem heeft ze vermoord.
'Waarom deden we niets?' vraag ik haar benauwd als ze zwijgt. Wij hadden haar moeten beschermen. Wij zijn de politie. Dat is onze taak. Waarom hebben we mijn dochter niet beschermd?
Ze zucht. Het duurt even voor ze antwoord geeft.
'We konden niets doen. Hij was ontzettend sluw. We wisten dat hij het was, maar we konden niets bewijzen. Jij- jij kon hem wel vermoorden. Als hij Fleur weer iets deed, wilde jij zo het huis uitstormen en naar hem op zoek gaan.'
'Waarom deed ik dat niet?'
Ze kijkt naar haar knieën als ze die vraag beantwoordt.
'Ik hield je tegen. Ik verborg je wapen.'
Ze klinkt een beetje beschaamd, alsof zij schuldig is. Ze voelt zich bezwaard. Dan gaat ze verder, nog steeds ongemakkelijk. Ze vertelt over de moord, onze aanhoudingen. Over mijn vrijlating, maar haar voorgeleiding aan de rechter-commissaris. Over onze ontmoeting in Amsterdam. Over Fleurs aanhouding in Brussel. Dan over het proces, over haar eigen getuigenis. Over de veroordeling. Twaalf jaar. Ze zegt dat er nu vier voorbij zijn. Halverwege voorwaardelijk vrij. Ze belooft me de rechterlijke uitspraak mee te nemen, en de processtukken die ze mag inzien.
Ik vraag haar of mijn dochter het weet. Of ze weet dat ik een ongeluk gehad heb. Dat ik mijn herinneringen verloren ben. Dat ik haar niet meer zal herkennen. Geruststellend knikt ze. Ze vertelt dat zij bij haar langsgegaan is, na het ongeluk, toen duidelijk was dat ik voorlopig niet op bezoek kon komen, toen ze wist dat mijn geheugen niet meer terug zou komen. Ze heeft het haar verteld.
'Kan ik haar zien?'
Ze kijkt weg en schudt haar hoofd.
'Nee. Justitie laat haar niet langskomen. Ik heb het geprobeerd, echt. Ik heb gezegd dat het bevorderlijk was voor je herstel, voor je geheugen, maar het mag niet.'
Haar stem is haast wanhopig. Ik hoor hoe erg ze het voor me vindt. Ik geloof haar. Voorzichtig glimlach ik naar haar, om haar te laten weten dat het oké is. Ze heeft haar best gedaan.
'Zodra het mag van de arts, kun je wel bij haar op bezoek.'
Ik knik. Net als zij weet ik dat dat nog weken kan duren. Ik ben stabiel, maar kan nog steeds alleen maar liggen. Het moment dat ik in staat ben om bij mijn dochter op bezoek te gaan, kan nog tijden op zich laten wachten.
Eva heeft wel een foto. Ze zoekt even en geeft me dan haar telefoon aan. Ik kantel het scherm en krijg een brok in mijn keel. Het is een foto van ons samen. Ik herken haar niet, herken mezelf nauwelijks, maar juist daarom zie ik de gelijkenis. Ze heeft mijn haar, de lichte krullen, mijn oogopslag. Terwijl ik kijk, mijn ogen niet los kan maken van de jonge vrouw die mijn dochter moet zijn, vervolgt Eva haar verhaal. Ze vertelt dat ik mijn dochter pas in Maastricht heb leren kennen. Ik ken haar net zo lang als Eva. Ze weet niet precies hoe het gegaan is, dat heb ik haar nooit verteld, maar haar moeder was een vakantieliefde, een paar jaar ouder dan ik. Het was nooit de bedoeling dat ze zwanger zou worden. Ik was doodsbang. Ik ging ervandoor.
Ze grinnikt zacht.
'Je bent een beetje een wegloper,' legt ze me dan uit, genegen glimlachend waardoor ze zelfs die eigenschap glanzend weet op te poetsen. 'Ooit vertelde je me dat mannen hun problemen oplossen, terwijl vrouwen alleen maar zeuren, maar zelf loop je eerst weg. Je komt terug, hoor, en dan los je het op, maar eerst loop je weg.'
Ik knik. Ik vraag me af waarvoor ik nog meer weggelopen ben. Of ik ook voor haar weggelopen ben. Ze vertelt het me niet. Niet nu. Dat komt later, dat weet ik. Vandaag gaat het over mijn dochter.
Ze heeft dorst gekregen van het praten, trek van het verstrijken van de uren. Ze gaat naar beneden, naar het winkeltje in de hal dat nog net open is, en komt terug met kaasstengels. Tevreden grommend steekt ze er een in haar mond.
Ze vertelt dat mijn dochter eerst niets van me moest weten. Ze had haar vader niet nodig. Maar langzaam werd ons contact beter. Ze kreeg een vriendje. Ik mocht hem niet. Later bleek hij crimineel. Hij kwam om. Zij raakte aan de drugs. Nam een overdosis. Was zelf bijna dood. Was kwaad op me. Moest afkicken. Wilde me niet meer zien. Maar dat kwam goed. Dat kwam allemaal weer goed. Uiteindelijk woonde ze zelfs bij ons.
'Bij ons?'
Ze breekt de laatste kaasstengel doormidden en geeft mij de helft. Samen kraken we verder.
'Ja, in de Ponti. Daar wonen wij.'
'Samen?'
Ze lacht. Ze begrijpt dat ik meer uitleg nodig heb.
'We zijn huisgenoten. Toen je aankwam, was het nog een pension. Mijn vriend runde het. Nu is het een groot huis met veel lege kamers. Ik neem de volgende keer wel foto's mee.'
Voor het eerst zegt ze iets over zichzelf. Over haar vriend, haar leven buiten mij om. Haar vriend die haar man geworden moet zijn, haar man die overleden is. Ze zegt het niet, maar ik weet het.
Er zijn meer dingen die ze niet zegt. Dingen die ze nog even laat liggen. Tot ze in het grotere geheel passen. Tot ze weet hoe ze het moet vertellen. Tot ik eraan toe ben. Tot zij er klaar voor is. Ik hoor het aan haar aarzelingen, haar aarzelingen rondom Daan de Vos, rondom de man van mijn dochter, rondom de overdosis. Het zijn nieuwe hoofdstukken die ze nog niet aan me voorleest, nieuwe boeken die ze nog niet openslaat. Nog niet. Dat komt nog wel. Vandaag gaat het over mijn dochter.
Uiteindelijk klimt ze in het bed naast me. Ze kruipt weg onder de dekens, mompelt nog iets wat ik niet versta, en slaapt dan. Ik kijk nog even naar haar en vraag me af waarom ze dit doet. Waarom ze al haar avonden met me doorbrengt. Waarom ze ja gezegd heeft op mijn vraag me te vertellen wie ik ben. Waarom ze zo veel om me geeft. Met die vragen naast alle andere vragen in mijn gedachten val ik in slaap.
Als ik wakker word, is ze al weg. Alleen het gerimpelde laken, niet meer zo strak als gisterenavond, herinnert nog aan haar aanwezigheid. Ik zucht, wetend dat ik tot vanavond moet wachten voor nieuwe antwoorden.

De voorwaardenWhere stories live. Discover now