2. Chocomel

1.2K 53 9
                                    

Ze vertelt me dat we collega's zijn. Ik ben ook rechercheur. We zijn partners. Dan wordt ze gebeld. Ze moet gaan, zegt ze me spijtig. Het geklak van haar hakken sterft langzaam weg, en ik blijf achter met duizenden vragen.
's Nachts word ik wakker, na een vreemde droom over een achtervolging, en dan is ze er weer, in de stoel naast mijn bed. Ze heeft haar knieën opgetrokken en haar hoofd steunt tegen de muur. Ze slaapt, een blikje chocomel gevaarlijk scheef in haar hand. Het is nog halfvol, merk ik als ik het pak en op mijn kastje zet.
De volgende ochtend is ze al weg. Haar chocomel staat nog naast me. Ik vraag de zuster die mijn ontbijt komt brengen, Isa heet ze, om het in de koelkast te zetten. Ze glimlacht en plakt er een sticker met mijn naam en kamernummer op. Ze vertelt me dat Eva vannacht om halftwee aangekomen is en weigerde weg te gaan. Ze heeft haar maar laten zitten.
'Ze is mijn collega,' mompel ik schouderophalend. Dat is de enige uitleg die ik heb, voor haar en voor mezelf. Isa knikt, maar ik zie dat ze net als ik niet snapt waarom Eva hier in een stoel slaapt. Ze is mijn collega, ongetwijfeld bezorgd en met me begaan, maar ze is maar een collega.
Om halfzeven 's avonds is ze er weer. Ik werk net met tegenzin mijn aardappelpuree met erwtjes en gekookte worteltjes naar binnen. Zij heeft een plastic bakje en een vork bij zich. Pasta, zie ik door het doorzichtige deksel als ze het neerzet, penne met spinazieroomsaus en champignons. Watertandend kijk ik ernaar. Natuurlijk ziet ze dat.
'Wil je ook?' vraagt ze grijnzend. Ik knik. Het mag vast niet, maar ik snak naar fatsoenlijk eten. Ze grinnikt, schuift dan de helft over op mijn bord.
Uiteindelijk eet ik meer dan zij. Terwijl ik prik, vertelt zij over het ongeluk, alsof ze weet dat dat mijn meest prangende vraag is. We waren bezig met een onderzoek naar een groep die in illegale wapens handelde. We ontdekten hun opslagplaats. We wisten dat we beter konden wachten op versterking en specialisten, maar we wilden naar binnen. Het was een verlaten schuur. Ze heeft het dossier meegenomen en laat me de foto's zien. Een schuur in het bos, oorspronkelijk een stal, maar ingesloten door de bomen en al lang geleden verlaten door de boer. De wapens lagen ondergronds, in wat vroeger de mestput geweest was. We waren afgedaald, onze wapens gereed, klaar om te schieten op alles wat bewoog. Er was niemand. We forceerden de deur naar de opslagplaats. Ze geeft me de foto van het kapotte slot, dan die van de ruimte die erachter lag. Ik zie resten van gewapend beton, blokken steen die ooit deel uitmaakten van dikke, ondoordringbare muren. Ze vertelt dat we bij het forceren van het slot een explosief activeerden. We hoorden het piepende geluid, zagen het knipperende lichtje op tijd. We renden terug naar boven. De bom ontplofte en wierp ons de lucht in. Zij kwam veilig op de zachte dennennaalden terecht, maar ik klapte tegen een boom. Ik raakte buiten kennis.
Het lawaai van de instortende muren en de ineen vallende vloer had de bewakers van de wapens gealarmeerd. Ze hoorde hen aankomen. Zo goed en kwaad als het ging had ze me meegesleept, terug de stal in, waar muren waren om ons achter te verbergen. Ze wist dat dat niet genoeg zou zijn. Dus sprong ze door het gat dat in de vloer geslagen was, niet in de gang of de wapenkamer, maar ernaast. In de mestput. Ze trok me mee. Ze begroef ons. Smeerde onze gezichten onder. Bezweek bijna onder de stank. Vloekte omdat ik bewusteloos was en ze naast haar eigen hoofd ook het mijne boven moest houden. Stond doodsangsten uit toen de stal doorzocht werd, toen de kogels knalden op een haas die door het bos schoot. Maar ze vonden ons niet. Ze zochten overal, maar vonden ons niet. Ze besloten dat we het bos in gevlucht waren en verdwenen, liepen recht in de armen van de agenten die het gebouw inmiddels omsingeld hadden.
We werden pas gevonden toen zij de stemmen van haar collega's herkende en schreeuwde. Ze zagen ons eerst niet. Toen hielpen ze ons eruit. Buiten maakte ze ons zo goed mogelijk schoon, ongeduldig wachtend op de ambulance, zich weinig aantrekkend van de sporen die ze misschien zou vernietigen. Ze wilde die mest weg. Ze zegt dat ze die geur nog uren geroken heeft. Ik kwam maar niet bij kennis en dat beangstigde haar, dat ik daar lag en nergens op reageerde. Mijn hartslag was stabiel, mijn ademhaling regelmatig, maar ik was nog steeds bewusteloos. Ze wist wat een klap ik gemaakt had.
Ik had drie dagen in coma gelegen. Ik bleek een ernstige hersenschudding te hebben en had mijn bekken gebroken. Zes weken niet bewegen, alleen liggen op een speciaal matras dat de druk verspreidt en dan zou het bot weer dichtgegroeid zijn. Daarna revalideren. Ik zou opnieuw moeten leren lopen. Dat deel van het verhaal ken ik, beter dan zij.
'Heb je pijn?' vraagt ze dan ineens, fronsend. Ik grimas.
'Ja.'
Zo simpel is het. Ik moet stilliggen. Alles wat ik beweeg, doet pijn. Ik heb eerder een keer mijn been gebroken, maar dat was niets vergeleken bij mijn bekken. Zes weken in het gips is iets heel anders dan zes weken in bed.
Ze zwijgt, niet goed wetend wat ze moet zeggen, starend naar het dekbed.
'Je chocomel staat nog in de koelkast,' komt dan opeens in me op. Ze kijkt me aan en glimlacht.
'Lekker.'
Terwijl zij weg is om het halfvolle blikje op te halen, bekijk ik de rest van de foto's. Later vertelt ze me hoe het afgelopen is. De bewakers waren al opgepakt, en met het vinden van de bergplaats was er genoeg bewijs om ook de handelaren zelf aan te houden. De hele groep zit vast, zegt ze niet zonder trots.
Ze giet de laatste slok chocomel naar binnen en slaakt een verlichte zucht. Met haar armen rustend op de leuningen van haar stoel glimlacht ze naar me.
'Ik ben blij dat je er weer bent,' zegt ze dan.

Laat even weten wat je er tot nu toe van vindt! Ik lees het graag.

De voorwaardenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu