5. Een appel

1K 49 3
                                    

Ineens zit ze weer aan mijn bed. We zijn een dag verder. Ik heb mezelf vanbinnen opgevreten, was doodsbang dat ze niet meer terug zou komen en ik nu echt alleen zou zijn. Maar ze is er weer.
'Hé,' zegt ze zacht. 'Hoe gaat het?'
Ik probeer mijn schouders op te halen. Ik weet het niet zo goed. Ik ben vreselijk opgelucht dat zij er weer is. Maar misschien had ze gisteren wel gelijk.
'Ik weet nog steeds niet meer dan de whisky,' mompel ik nukkig. Ze zucht. Ze staat op en loopt naar mijn fruitmand, niet van plan opnieuw in dat gesprek verzeild te raken. Bij het prikbord vol met kaarten blijft ze staan. Dan trekt ze er een vanaf. Ze geeft hem aan me.
'Van Kris,' zegt ze, terwijl ze weer gaat zitten. 'Een van je motorvrienden, weet je nog?' Ik knik. Dat vertelde ze me ook toen ik de kaart net gekregen had. Mijn ogen glijden over het slecht leesbare handschrift, terwijl ik me afvraag waarom ze juist deze kaart nu meegenomen heeft. Staat er iets belangrijks op? Komt er weer een verhaal?
'Hij heeft een slijterij,' zegt ze dan, en gebaart dat ik de kaart moet omdraaien. Met een verslagen gevoel doe ik dat. En daar is hij. Daar kijkt die verdomde whiskyfles me aan. Vanaf de voorkant van een stomme kaart. Ik knipper tegen de opkomende tranen. Ze had al die tijd gelijk.
'Sorry,' zegt ze geëmotioneerd. 'Ik had ook liever gehad dat-'
Ze verstomt. Ik staar naar de kaart. Minuten later zeg ik pas weer iets.
'Meende je het?'
Ze heeft net een mes (ik verbaas me nog steeds over de hoeveelheid wapens die zij bij zich draagt) in een appel gezet, maar kijkt nu op.
'Meende ik wat?' vraagt ze.
'Wat je gisteren zei. Vannacht. Dat je me kunt vertellen wie ik ben. Wil je dat?'
Ze knikt langzaam.
'Wat wil je weten?'
Het klokhuis valt tussen haar vingers door in de prullenbak die ze voor zich op de grond gezet heeft. Ze let niet op wat ze doet, maar kijkt me vragend aan.
'Alles.'
Zacht lachend snijdt ze de appel in kleinere partjes.
'Alles?'
'Alles. Wil je dat?
Ze steekt een stuk appel in haar mond en kauwt langzaam. Ze wil haar antwoord nog even uitstellen. Vragend houdt ze mij een partje voor. Ik schud nee. Nog even weet ze haar bedenkingen voor zich uit te schuiven.
'Er zijn ook vervelende dingen gebeurd,' zegt ze dan, een rechtstreeks antwoord nog steeds vermijdend. Als ik haar niet begrijp, verduidelijkt ze zichzelf. 'Dingen die je misschien maar beter vergeten kan zijn.'
Maar dat is precies het probleem. Hoe kan ik beoordelen of ik iets beter niet kan weten als ik het vergeten ben?
Ik kijk haar aan. Ze kijkt niet weg. Het zijn alleen haar ogen en mijn ogen, de stukjes appel vergeten in haar handen.
'Jij zou alles willen weten, toch?'
Ze glimlacht flauw en knikt.
'Ik ook.'
Ze zucht diep, ongetwijfeld in gedachten al bezig met alle moeilijke dingen die ze me zal moeten vertellen, maar als ze me weer aankijkt, glimlacht ze oprecht.
'Ik had niet anders van je verwacht,' zegt ze dan, haast trots.
Ze blijkt vrij te zijn die dag. Ze wil nog niet beginnen aan het grote verhaal, zoals ze het noemt. Ze zegt dat ze eerst zelf de zaken op een rijtje moet zetten. Het is ingewikkeld, zegt ze, ingewikkeld en veel. Daarom vertelt ze over haar werk – ons werk. Nu ik hier lig, werkt ze alleen. 'Dat deed ik voor jij mijn partner was altijd, maar het is toch best wel saai,' grinnikt ze.
'Toen je hier voor het eerst was, toen zei ik iets over jointjes, weet je nog?'
Ze fronst, maar knikt dan.
'De dag dat je wakker werd, bedoel je.'
'Ja.'
Pas dan realiseer ik me dat ze ook daarvoor aan de rand van mijn bed gezeten moet hebben, in dezelfde stoel als nu. Ze moet uren naast me doorgebracht hebben terwijl ik maar sliep en sliep, zich afvragend hoe het met me zou zijn als ik bij kennis kwam. Zou ze hier ook maar één moment rekening mee gehouden hebben? Dat ik mijn geheugen kwijt zou zijn, dat ik haar niet zou herkennen? Het moet een schok geweest zijn. Maar dat liet ze niet merken. Terwijl ik in paniek was omdat ik niets meer wist, omdat al mijn zekerheden verdwenen waren en de wereld plotseling een onbekende, enge plaats geworden was, was zij kalm gebleven. Ze had niets laten merken. Meer dan ooit bewonder ik haar, haar en haar professionaliteit – meer dan ooit zolang ik me kan herinneren.
'Wat is er met die jointjes?'
Haar stem trekt me terug van die eerste ontmoeting. Vragend kijkt ze me aan.
'Dat weet ik dus niet meer. Maar jij wel, dacht ik.'
Ze glimlacht en kijkt naar haar wijsvinger, waarmee ze lijntjes trekt over het hoeslaken.
'Je had het over een toelating. Ik denk dat je toegelaten was tot de politieacademie. Als agent mag je geen jointjes meer roken. Dus dat was je laatste, denk ik, die avond.'
Dankbaar glimlach ik. Ze glimlacht terug en stopt dan het laatste stukje appel in haar mond. Ze denkt ergens aan en lijkt te twijfelen of ze het moet zeggen.
'Je zei ook dat je broertje geslaagd was,' klinkt het dan aarzelend, haast vragend. Ik knik. Ze kijkt me aan, haar ogen op een vriendelijke manier scherp. 'Ik wist niet dat jij een broertje had.'
'Jawel,' antwoord ik. 'Hugo.'
Ze glimlacht een beetje verbaasd.
'Wil je me over hem vertellen?' vraagt ze dan. Dus vertel ik haar. De herinneringen uit mijn kindertijd zijn scherp, felgekleurd en vol van detail. Ze glimlacht bij de verhalen over de kinderavonturen van de twee jonge ridders. Al snel vertel ik niet alleen meer over mijn broertje, maar vooral over mezelf. Langzaam doorlopen we mijn lagere school, het gymnasium, het tussenjaar als hulpje in de keuken van een restaurant, om te eindigen bij dat feestje. Ik toegelaten, mijn broertje geslaagd.
Als ik uitgesproken ben, blijft ze stil.
'Ik vraag me af waarom je me nooit verteld hebt dat je een broertje hebt,' zegt ze als ik ernaar vraag. 'Zo te horen hadden jullie een goede band.' Nadenkend doet ze er weer het zwijgen toe, mij achterlatend met dezelfde vraag.
'Er moet iets gebeurd zijn,' zeg ik. Ze knikt. Dat denkt zij ook. 'Ik weet niet wat.'
Er klinkt iets van paniek door in mijn stem. Geruststellend legt ze haar hand op mijn arm.
'En mijn ouders?' vraag ik haar dan, angstig. Ik lees het antwoord in haar ogen.
'Overleden,' bevestigt ze zacht. 'Al voordat ik je leerde kennen.'
Ik knik. Dat vermoedde ik al. Anders had ik ze hier moeten zien, op haar plaats, aan de rand van mijn bed. Maar toch doet het pijn. Dat ziet zij ook. Tactvol zwijgt ze, alleen de lichte druk van haar vingers op mijn arm. Ik haal mijn neus op, probeer het niet eens te verbergen. Zij ziet het toch wel. Ze kent me beter dan ik mezelf ken.
'Hugo Wolfs, is dat de volledige naam van je broertje?' vraagt ze dan opeens.
Ik knik, een beetje overvallen.
'Komt goed dan,' glimlacht ze, terwijl ze opstaat.
'Wat ga je doen?'
In de deuropening draait ze zich om.
'Naar het bureau. Je broer zoeken.'
'Maar... Hoe?'
Ze glimlacht.
'Ik vind altijd iedereen,' zegt ze nog, voordat ze zich omdraait en verdwijnt.
Politievrouwen, verzucht ik bij mezelf. Zouden ze allemaal zo wonderlijk zijn?

Verhalen zijn natuurlijk niet leuk als ik er niets aan kan verzinnen, dus heeft Wolfs een broertje! Nu maar hopen dat Eva 'm vindt...

De voorwaardenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu