hoofdstuk 7

1 0 0
                                    

Niet veel later liep ik de kapel binnen. Het was duidelijk dat het gebouw niet voor een heel dorp bedoeld was. De benedenverdieping bood plaats aan honderd man. Bovenin zat nog een balkon. Ik weet niet hoeveel mensen daar kunnen zitten. Voorin stond de kist van Koning Norman. Hij was nog geen week geleden gestorven. Voorzichtig kwam ik dichterbij. De oude koning lag er vredig bij. Zijn handen lagen gevouwen op zijn middel. Hij had een geelblauw gewaad aan. Naast de kist lag een zee van bloemen. Ik ging op de voorste rij zitten, naast één van de kleinste jongens in ons gezelschap. Van achteren kwam de priester onze kant op. Hij ging achter het altaar staan.
"Broeders van Qiarua. Wat een zegen dat jullie vanuit alle hoeken van het land hierheen zijn gekomen. Er staat jullie een opleiding van zes maanden te wachten. Een periode waarin je alles leert wat je als koning nodig hebt. Net zoals Koning Norman ooit heeft gedaan." Een half jaar! Dat is onmogelijk! Zelf voor een snelle leerling als ik. Naast me zat de kleine jongen onzeker voor zich uit te staren.
"Namens de Almachtige geef ik jullie Zijn zegen mee." We stonden op. Aan de rechterkant knielde een jongen neer. De rest deed hetzelfde. Met gespreide handen sprak de priester de zegen uit. Daarna mochten we weer staan. Voordat we de kapel verlieten, moesten we allemaal een bloem bij Koning Normans kist leggen. Zou hij meekijken? Ik weet zeker dat hij er blij mee was geweest.

Daarna was het alweer tijd voor het avondeten. In de grote zaal kon ik de geur van wildbraad al ruiken. Iedereen zat er al. Ik ging weer naast de kleine jongen zitten. De anderen leken hem te negeren. Ze zaten allemaal bij Jurgen. Alsof die ene jongen niet goed genoeg voor hen was. Wat kunnen mensen soms wreed zijn.
"Moet je niet bij de anderen zitten?", vroeg hij. Ik keek hem in de ogen en zei: "Jurgen heeft al genoeg vrienden. Daarom wil ik jouw vriend worden. Wat is je naam?"
"Brando", zei de jongen, "En het jouwe?"
"Ruben. Ik heb jouw naam gehoord bij mijn aankomst. We gaan een slaapkamer delen."
"Echt?" De deur zwaaide open. Het keuken personeel kwam binnen met het eten. Mijn verwachtingen over het wildbraad bleek waar. Op een grote, houten bord lag een zwijn. Alleen de poten waren eraf gesneden. Die lagen als boutjes ernaast. De kop zat er nog aan, compleet met een appel in de bek. Er lagen veel soorten groente er omheen.
"Dus dit eten de rijken?", zei Brando.
"Blijkbaar." Joseph ging bij ons aan het hoofd zitten.
"Beste kandidaten, de koks zijn de hele dag bezig geweest met dit feestmaal ter ere van jullie aankomst. Geniet er maar van, want morgen eten we geen wild meer. Eet smakelijk!" Jurgen en zijn groep sneden de eerste stukken zwijn af. Zoals verwacht was het achterwerk van de zwijn al snel weg. Brando en ik moesten het doen met de ribben en poten. Het was minder mals, maar wel het genieten waard.
"Vinden jullie Jurgen niet aardig?", vroeg Joseph.
"Hij denk dat hij heel wat is", zei ik, "Dat is voor mij een afknapper in een vriendschap. Bovendien ben ik nog geen dag. Dat contact komt nog wel."
"Ik begrijp het", zei Joseph, "Jurgen is de zoon van de baron van Mont Atlan, één van de belangrijkste gewesten in Qiarua." Mont Atlan? Is dat niet het gewest waar Ludo's broer is gestorven?
"Zijn vader drong het zo aan. We konden niet weigeren. Bovendien heeft iedereen nog een heleboel te leren."
"Ik weet niet of we ertussen kunnen komen", zei ik. Naast me zat Brando zijn vingers af te likken.
"Dat snap ik, Ruben. Toch zullen elkaar moeten leren accepteren. Als koning moet je ook met mensen overweg kunnen die je niet aardig vindt. Dat geldt voor iedereen. Maar maak je maar geen zorgen. Jij en Brando maken evenveel kans als de rest."
"Zulllen we nog een stuk zwijn pakken?", vroeg Brando.
"Dat is goed."
We liepen naar het zwijn toe. Toen riep een stem me. Het was de stem van Tijmen, de jongen uit Werlin.
"Ruben, Brando, kom toch bij ons zitten!" Aarzelend pakten we een stoel en gingen erbij zitten. Jurgen was weer één van zijn levensgebeurtenissen aan het vertellen.
"Waarom zitten jullie helemaal aan de andere kant van de tafel?", vroeg Dirck.
"Ik heb behoefte aan wat rust na vandaag", legde Brando uit, "Er is zoveel gebeurd vandaag. Dat moet ik even plaatsen."
"En ik kan hem niet alleen laten zitten", zei ik, "Ik kijk graag om naar mensen. Dat is een goede eigenschap voor een koning." Ik keek weer naar het zwijn. Wat zou Samuel eigenlijk eten? Vast iets van pap. Heeft hij niet recht op een feestmaal? Hij is tenslotte mijn lakei. Ik pakte mijn mes en sneed een lekker stuk zwijn voor hem af. Daarna stond ik op met een ongebruikt bord.
"Wat ga je doen?", vroeg Tijmen.
"Een gemak opzoeken. Ik moet echt heel nodig, dus tot zo!"
"En waarom neem je je eten mee?" Ik besloot om daarop geen antwoord te geven.

Via de keuken ging ik naar de personeelsvertrekken. Ik wist niet of ze een eetzaal hebben of dat ze overal en nergens eten.
"Samuel!", riep ik. Een dienstmeisje merkte het op en liep naar me toe.
"Samuel is in de slaapzaal. Zal ik je naar hem toe brengen."
"Graag, ik heb een stuk gebraden zwijn voor hem meegenomen." We liepen door de personeelsvertrekken. Die was een stuk minder mooi ingericht dan de onze. De slaapzaal was helemaal aan het einde van de gang. Het dienstmeisje klopte op de deur. Met een hoop gepiep en gekraak ging hij open. Samuel zat aan een klein tafeltje te eten. Verbaasd keek hij mijn kant op. Ik liep naar hem toe met het bord.
"Wanneer heeft iemand me voor het laatste eten gebracht tijdens een feestmaal?", vroeg hij.
"Vandaag is de eerste keer, denk ik. Ik vind dat je een stuk zwijn verdiend heb." Dankbaar nam Samuel het bord aan. Hij zette zijn tanden in het vlees.
"Tot vanavond", zei ik.
"Zie je dan", zei Samuel. Ik verliet de kamer en ging terug naar het eten. Van het zwijn was niet veel meer over. Alleen de delen die echt niet te eten zijn, lagen er nog.
"Waar was je?", vroeg Brando. Ik fluisterde in zijn oor wat ik met het zwijn had gedaan.
"Die jongen heeft geluk met jou", zei hij. Joseph stond op en sprak het dankgebed uit. Daarna werden we naar de slaapkamers gestuurd. Toen we waren omgekleed, kwamen onze lakeien kijken. Brando's lakei heet Trico.
"Redden jullie het vanavond?", vroeg Samuel.
"Ja hoor."
"Welterusten." De deur ging voor ons dicht. Brando lag al onder de dekens. Net als ik is hij bekaf na de eerste dag bij de adel. Het duurde niet lang voor we allebei in slaap vielen. 

De Nieuwe KoningWhere stories live. Discover now