Hoofdstuk 11

200 16 1
                                    

Met Fenna's slappe lichaam over zijn schouder, loopt Tim terug de kamer in. Hij laat haar van zijn schouder afglijden, waarna ze met een klap op de grond terechtkomt. Evert kijkt angstig naar haar levenloze lichaam. "Wat heb je met haar gedaan?" Zijn stem is laag en dreigend. Tim grijnst. "Rustig aan, ze leeft nog hoor." Hij kijkt naar de twee mannen die Evert nog steeds tegen de muur aangedrukt houden. Na een kort knikje van Tim laten ze los. Toch blijft Evert bewegingsloos staan. De blik in de ogen van de man voor hem is genoeg om ervoor te zorgen dat hij niet beweegt. "Je hebt tien minuten om haar hier weg te halen." Zegt hij, zijn stem rustig maar de blik in zijn ogen dreigend. "En als ik haar nog een keer zie, komt ze er niet zo goed vanaf." Voegt hij er nog aan toe.

Zodra Tim de kamer heeft verlaten, laat Evert zich naast Fenna op zijn knieën vallen. Ze heeft niet bewogen sinds Tim haar van zijn schouder af heeft gegooid, maar Evert heeft al gezien dat haar borstkas nog op en neer beweegt. Heel voorzichtig draait hij haar op haar rug. "Fen, liefje," zacht wrijft hij over haar wang, "Fenna, wakker worden." Hij legt zijn andere hand op haar schouder en wrijft met iets meer kracht over haar arm. "Lieverd... Alsjeblieft." Smeekt hij. Hij weet niet precies wat er is gebeurd sinds Fenna de kamer uit werd gesleept. Dat is nog maar een kwartier geleden, al voelt het alsof er uren voorbij zijn gegaan. Hij kon niks doen, hij kon haar niet zien, maar hij kon haar wel horen. Het klonk alsof ze haar longen uit haar lijf schreeuwde. Eerst vol woede, daarna klonk het anders; wanhopiger. "Fenna? Fen?" Hij schudt zacht aan haar schouder. "Ik wilde dit niet... Oh liefje."

Terwijl er een zachte kreun uit haar mond ontsnapt, opent Fenna haar ogen. Heel even ziet ze dubbel, en zweven er twee Everts boven haar. Al snel smelten die samen tot één, met een hele bezorgde uitdrukking op zijn gezicht. Hij zucht opgelucht als hij ziet dat ze weer bij bewustzijn is. "Godver, Fenna, ik-ik maakte me echt zorgen." Mompelt hij. Ze glimlacht heel zwakjes naar hem en legt haar hand tegen zijn wang. "Ik was maar een kwartiertje weg hoor." Fluistert ze. Hij knikt afwezig, zijn blik gericht op de klok aan de muur. "Fen... We moeten hier weg, hij-hij vermoordt je als we over vier minuten niet weg zijn. Kan je staan?" Bezorgd kijkt hij naar haar.

"Au..." Fenna kermt zacht als ze zichzelf overeind probeert te duwen. Ze laat zich weer even op de grond zakken en knijpt haar ogen dicht. Ze duwt haar linkerhand tegen de rechterkant van de ribbenkast, waar een pijn vandaan komt die zo sterk is dat ze er misselijk van wordt. Ze voelt Everts hand tegen haar gezicht, en opent langzaam haar ogen weer. Hij bijt op zijn lip, en werpt weer een nerveuze blik op de klok. Hij legt zijn handen op Fenna's bovenarmen. "Dit gaat pijn doen, liefje," vertelt hij haar zacht, "en het spijt met ontzettend... Maar we moeten hier echt weg." Hij pakt haar armen vast en trekt haar zo voorzichtig mogelijk in een zittende positie.

"Au... Au-au Evert, stop." Smeekt Fenna. Hij schudt zijn hoofd. "Sorry, liefje." Hij geeft een zachte kus op haar wang. "Kan je zelf staan, of moet ik helpen?" Fenna haalt een paar keer diep adem en probeert de pijn te verbijten. Ze probeert zelf overeind te komen, en staat het daarbij toe als Evert haar voorzichtig ondersteunt. Als ze eenmaal staat, leunt ze heel even tegen hem aan. "Oké, kom." Fluistert ze, als ze het idee heeft dat ze de pijn een beetje onder controle heeft. Ze kijkt naar Evert, die haar bezorgd aanstaart. Ze knikt hem toe. "Kom," herhaalt ze, "we moeten gaan."

Evert legt zijn hand op Fenna's onderrug als ze samen naar buiten lopen. Ze loopt moeizaam, haar bovenlichaam naar links gebogen, om haar pijnlijke ribben te ontlasten. Ze is wat in elkaar gedoken, van de stoere Fenna die hier een uur geleden naar binnen liep is weinig meer over. Terwijl ze lopen, laat Evert zijn hand in haar jaszak glijden en vist hij de autosleutels eruit. Zodra ze in de buurt zijn, klikt hij de auto vast open, dan trekt hij een kort sprintje en opent hij het portier voor Fenna, die zich met een van pijn vertrokken gezicht laat zakken op de bijrijdersstoel. Heel even sluit ze haar ogen. Evert blijft aan haar kant van de auto staan en legt zijn hand op haar schouder. "Oh liefje," zucht hij, "zal ik naar het ziekenhuis rijden?" Stelt hij bezorgd voor. Langzaam opent Fenna haar ogen. Ze kijkt Evert aan en schudt haar hoofd. "Nee..." Mompelt ze. "Ik wil gewoon naar huis."

GeheimenWhere stories live. Discover now