*

19 0 0
                                    


Ze ontwaakte langzaam uit een slaap, die eeuwig leek te hebben geduurd. Het lange gras kriebelde haar wangen en in de verte stroomde een beekje. De zon stond al hoog aan de hemel. Het meisje kwam overeind en rekte zich uit, terwijl ze verwonderd om zich heen keek. Er waren geen huizen, geen straten, geen mensen, slechts een uitgestrekte grasvlakte met wat stenen, bomen en kabbelende beekjes. Ze stond op en klopte haar jurkje uit, terwijl haar krullende lokken over haar schouders vielen. Ze vroeg zich af of ze droomde, kneep zichzelf een keer en kwam tot de conclusie dat dat niet zo was. 'Mam, pap?' riep ze, terwijl ze begon te lopen. Stilte.

Het leven was altijd al een raadsel geweest voor haar. Waarom gebeurden de dingen zoals ze gebeurden en hoe kwam het dat ze voelde wat ze voelde? Waarom voelde ze de dingen zo intens? Ze was een meisje dat vreselijk verdrietig kon worden van een mager straatkatje, tegelijkertijd kon ze zo gelukkig worden van een net ontluikende bloem of een vlinder die op haar hand kwam zitten. Ze kon genieten van het samenzijn met vriendinnen, maar ze kon ook gemakkelijk uren zichzelf vermaken met haar fantasie. Haar hoofd stond nooit stil en haar gedachten vlogen sneller dan haar lippen woorden konden vormen. Het was een meisje dat geloofde in de goedheid van mensen, dat iedereen vertrouwde en het leven liet komen zoals het was.

Hoe langer en verder ze liep, hoe meer het tot haar doordrong dat er iets niet klopte. Niet alleen de mensen, maar ook de dieren waren verdwenen. Nergens in het gras, zat ook maar het kleinste insect en nergens aan de hemel was een vogel te zien. Een gevoel van eenzaamheid en ongeloof overviel haar. Ze dwaalde verder over de grasvlakte, totdat haar voeten haar amper nog konden dragen en de zon langzaam aan de horizon verdween. Ze zocht beschutting bij een bosje en knielde daar voorzichtig neer. Uitgeput van alle bijzondere indrukken, viel ze in slaap.

Haar ogen openden zich weer, toen ze wakker schrok van een geluid. Een klein vogeltje zat in de struik naast haar vrolijk te tsjirpen. Het was een roodborstje, met op zijn rode borst een klein, zwart vlekje. Het meisje glimlachte en voelde enige opluchting, zij was nu immers niet meer het enige levende wezen in de omgeving en dat gaf haar hoop. Als ze verder zou lopen, zou ze misschien de omgeving weer herkennen en zou ze gauw weer thuis zijn. Ze was pas sinds een maandje met haar familie verhuisd naar Noord-Ierland, dus zo goed kende ze de omgeving nog niet. Ze stelde zich voor dat de politie haar snel zou vinden, want ze zouden vast naar haar op zoek zijn.

Haar maag herinnerde haar eraan dat ze nog niks gegeten had. Ze stond op en liep naar de struik, waar ook het vogeltje zich te goed deed aan de perfect rijpe bessen. De frisse, sappige smaak verrukte haar en ze genoot ervan tot ze zich voldaan voelde. Vervolgens liep ze naar het beekje en waste zich in het sprankelende water. Helemaal opgefrist en vol goede moed begon ze weer aan haar tocht.

Ze was al een poosje onderweg, toen ze plots iets zag bewegen in de verte. Ze keek nog eens goed en ontdekte dat daar een paard stond te grazen. Met vlugge stapjes liep ze erop af. Het was een prachtig dier, met een trotse blik en een pikzwarte vacht. Het dier stopte met grazen en keek op toen ze aan kwam lopen, een zachte hinnik ontsnapte uit zijn neusgaten. Met geheven hoofd en een trotse, maar toch ook zachtaardige uitdrukking liep het paard op het meisje af. Voorzichtig stak ze haar hand naar hem uit en aaide hem over zijn hoofd.

'Wat doe jij hier, zo alleen? Waar is je baasje?' fluisterde ze zachtjes. Ze keek om zich heen, maar in de hele omgeving zag ze nergens iets wat zou kunnen duiden op de aanwezigheid van mensen. Bovendien was ze ook nergens enige omheining tegengekomen. Nadat ze het paard even had gekroeld, wilde ze weer verder lopen, maar zodra ze verder liep, kwam het dier achter haar aan. Als ze sneller ging, begon het dier te draven en als ze stilstond, stopte hij ook. Eerst probeerde ze hem tegen te houden, maar al gauw werd het haar duidelijk dat het geen zin had. Het dier wilde met haar mee en ze kon hem niet tegenhouden. Samen met het paard liep ze daarom verder.
'Weet je,' begon ze tegen het dier. 'Nu je besloten hebt bij mij te blijven, vind ik dat ik je een naam moet geven.' Ze was even stil en dacht na, terwijl ze het dier nog eens goed bekeek.
'Ik noem je Cai,' besloot ze uiteindelijk. 'Dat betekent geluk en ik ben heel gelukkig dat jij bij mij bent.' En ze glimlachte.

Raadsel van het levenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu