Hoofdstuk 2

52 6 12
                                    

'Life is a strangers sojourn, a night at an inn.' -Marcus Aurelius

Mijn lichaam verstijfde. Het was alsof er een ijskoude bak water over me werd uitgegoten. Ik voelde mijn hart kloppen in mijn keel. Een mannen, of jongensstem begon te praten.

'Wat doet u hier?' vroeg de stem wantrouwend.

'Zijn dat uw zaken?' Ik probeerde zelfverzekerd te klinken, maar mijn stem trilde. Een paar minuten geleden was ik een gat in de lucht gesprongen als ik een mens tegen was gekomen, maar ik wist niet of ik zo blij was met dit gezelschap.

'Er zijn niet veel lieden die besluiten in het holst van de nacht door het Grote Woud te dwalen,' sprak hij. De kracht waarmee het zwaard tegen mijn nek drukte verminderde. Ik greep mijn kans. In een oogwenk zette ik een stap naar voren en draaide me om, mijn hand stevig om mijn boog geklemd. Ik had gehoopt dat ik had kunnen zien wie de man was, maar zijn gezicht ging schuil achter de kap van een mantel. Hij leek niet verrast van mijn actie, en bleef rustig staan, zijn zwaard in de aanslag.

'Wie bent u?' vroeg ik. Ik kneep mijn ogen tot spleetjes.

'Mijn naam doet er niet toe, volg mij,' zei hij. Hij liep langs me heen.

Waarom zou ik? dacht ik. Ik zei niks, maar bleef staan waar ik stond.

'Ik zou maar met me mee gaan, alleen vind je de weg naar huis heus niet terug. En het woud houdt niet van indringers.'

Hij had blijkbaar doorgehad dat ik niet van plan was me zomaar dingen te laten gebieden. De man liep verder, richting het lichtje wat ik had gezien. Vastberaden bleef ik staan, maar de man trok zich er niets van aan. In de verte zag ik hem een weg door de bomen banen. Ik vind de weg nooit zelf... De man had gelijk, als ik hem nu niet volgde, zou ik nog uren in dit bos rondlopen. Die gedachte deed me opschrikken. Ik slaakt een zucht en snelde tussen de bomen door, naar waar ik hem nog zag lopen, tot ik op een paar meter afstand van hem liep.

Toen we dichterbij kwamen, zag ik dat het licht van een kampvuur was. Het vuur verlichtte een klein huisje. Het was niet groot, maar groot genoeg om in je eentje in te wonen. De buitenkant van het huisje was van hout, en in de loop van de tijd hadden plantjes zich tussen de planken genesteld. Op de open plek voor het huisje was een boomstam neergelegd, die waarschijnlijk als zitplaats gebruikt werd. Was dit het huis van de man? Mijn nieuwsgierigheid nam de overhand.

'Woon je hier?' vroeg ik.

'Soms,' antwoordde hij. Ik fronste mijn wenkbrauwen.

'Waarom?'

'Je stelt te veel vragen,' antwoordde hij geïrriteerd.

Ik ergerde me eraan dat ik niet wist wie hij was, en waarom hij hier woonde. Toch was ik diep van binnen wel opgelucht dat iemand me had gevonden, ook al wou ik dat zelf niet toegeven.

Toen ik dichter bij het kampvuur stond, merkte ik de gaten in mijn broek op, en daarbij ook de rode krassen op mijn benen. Ook mijn enkel zag er niet al te best uit.

De man liep het huisje, of beter gezegd, de hut, binnen. Ik hoorde wat gerommel, waarna hij weer naar buiten kwam. Hij ging zitten op de boomstam en reikte me een stuk brood aan. Ik pakte het gulzig aan en begon te eten. Geen moment dacht ik eraan om het te delen, daar had ik te veel honger voor. Ik was die morgen ook zo dom geweest. In de paniek had ik er niet eens aan gedacht op eten mee te nemen. De man roerde wat in een pot die boven het vuur hing, en goot een vloeistof in twee kommen. 'Hier, je zult het vast koud hebben,' zei hij. Ik pakte de kom aan en werd overspoeld door de warmte en de heerlijke kruidige geur van de soep die erin zat.

'Bedankt,' zei ik zacht. Ik keek naar beneden. In het felle schijnsel van het vuur lepelden we allebei de nog hete soep naar binnen.

Het vuur deed me denken aan het kampvuur in het kamp. Iedere avond staken we het aan en zaten we er in een kring omheen. Het vuur was bedoeld om wilde dieren weg te houden van de tenten, maar het gaf een gevoel van verbondenheid. We zaten allemaal in hetzelfde schuitje, als één grote familie, en we zouden ons samen door de problemen heen slaan. Elke dag verheugde ik me op de avond rond het vuur. Verhalen werden verteld, gedachten werden gedeeld. Na zo'n avond, kon ik rustig gaan slapen. Wat we ook zouden meemaken, we waren samen!

Maar nu, nu voelde ik me alleen...

De man at zijn laatste restje soep op, terwijl het vuur zachtjes knisperde. Hij droeg een zwarte mantel, ondanks de vlekken die erop zaten kon ik zien dat hij van een kostbare stof gemaakt moest zijn. De uiteinden van de zwarte stof waren versierd met zilverdraad. Mijn ogen gleden naar het zwaard in de schede van de man zijn riem. Op het handvat waren prachtige figuren en krullen te zien. Hij moest veel geld hebben gehad om deze spullen te kopen.

'Je been, dat moet schoongemaakt worden,' onderbrak hij mijn gedachten, terwijl hij een knikje gaf naar mijn benen, vol schrammen en sneeën. Snel keek ik weg. Waarom was hij zo aardig voor me? Ik was tenslotte een indringer op zijn gebied.

'Dat is niks,' zei ik snel.

'Wacht hier,' zei hij, en liep weer de hut in.

Hij kwam terug met een kruik water, een doek en een witte lap.

'Stroop je broek eens op,' droeg hij me op. Ik keek hem vragend aan. 'Dan maak ik je been schoon, anders gaat het ontsteken.'

'Uh, nee,' stamelde ik. Ik kon mezelf wel voor mijn hoofd slaan. Snel herpakte ik me weer. 'Ik doe het zelf wel,' zei ik kortaf. Ik had geen hulp nodig, zeker niet van een vreemdeling. En ik wist zelf ook wel hoe ik die wonden moest verzorgen!

Zonder iets te zeggen droeg hij de spullen aan me over, en ik begon mijn been schoon te maken.

'Je komt uit Elyssan, is het niet?'

Ik schrok op, hoe wist hij waar ik vandaan kwam?

'De tekens op je boog verraden veel, niet slim,' voegde hij toe, en grinnikte.

Toen pas zag ik dat hij mijn wapen in zijn handen hield. Gefascineerd draaide hij het hout rond zijn vingers.

'Wie heeft die tekens er in gekrast?' vroeg hij bewonderend.

'Ikzelf.' Snel griste ik mijn boog uit zijn handen en bekeek de tekens die erop stonden. Ik had veel tijd besteed aan het versieren van het hout. Alle lijnen had ik er voorzichtig opgekrast, bang om een fout te maken. Verschillende tekens, met allemaal een eigen betekenis, versierden het hout. Onder andere het teken wat op de vlag van Elyssan stond. Dat was achteraf dus niet zo slim geweest...

----------------------------------------------------------

Hey!

Hmm, wie zou die man zijn? Al benieuwd? ; )

In ieder geval superleuk dat je dit hoofdstuk leest! Laat alsjeblieft in de reacties achter wat je van dit boek vindt. En stem als je het boek leuk vindt natuurlijk. xD Tips en correcties van spelfouten zijn altijd welkom! Hopelijk tot hoofdstuk 3!

Groetjesss mij : )

HopeWhere stories live. Discover now