Hoofdstuk 1

72 8 9
                                    

'You have to have a darkness for the dawn to come.' - Harisson Ford

Geschreeuw van mensen rukte me uit mijn slaap. Verward opende ik mijn ogen. Het felle licht van fakkels flikkerde tegen het dunne tentdoek. Het dierenvel aan het uiteinde van mijn tent, dat als deur diende, werd opzij geschoven. Mijn moeder kwam binnen en trok mijn deken van me af. 'We moeten weg!' zei ze gejaagd. In haar ogen was paniek te lezen. Zo snel als ik kon stapte ik mijn bed uit. Ik trok razendsnel wat kleren aan en pakte mijn boog en mijn pijlenkoker. Mijn moeder greep mijn arm vast en trok me mee naar buiten.

In het kamp was het chaos. Moeders met huilende kinderen krioelden door elkaar heen. In de verte hoorde ik het gekletter van zwaarden tegen elkaar. Zoekend keek ik rond of ik Kyara ergens zag, maar mijn moeder trok me al weer mee. 'We vluchten naar het bos,' zei ze haastig. Naast mij zag ik een klein meisje vallen. Iedereen rende door, alsof ze haar niet eens zagen. Ik trok mezelf los van mijn moeder, snelde naar het meisje toe en trok haar omhoog. Toen ik opkeek om weer naar mijn moeder te rennen, schrok ik. Ze was weg, opgeslokt door de menigte. Had ze dan niet doorgehad dat ik me van haar had losgerukt? Angst welde op in mijn borst. Even stond ik stil, proberend mijn gedachten op orde te krijgen. Maar daar was geen tijd voor. Ik hoorde de eerste strijdkreten van de vijand, die ons kamp binnen waren gedrongen. 'Waar is mama?' jammerde het meisje aan mijn hand. Ik beantwoordde haar vraag niet. In plaats daarvan trok ik haar mee. Het enige wat ik kon doen was de menigte volgen. Ik moest moeite doen om het meisje vast te houden, want iedereen duwde elkaar aan de kant. Een vrouw probeerde zich een weg te banen door de mensenmassa, naar mij toe. Ik herkende haar al snel als de moeder van het meisje. Het meisje had, net als haar moeder, blond haar en heldere blauwe ogen. De vrouw schonk me een dankbare glimlach, maar al snel kwam er weer ernst op haar gezicht. Zonder iets te zeggen trok ze haar kind mee. Op de vlucht, net als alle anderen. Nu was ik alleen in de menigte.

Toen we bij het bos aankwamen wist ik waarom ik beter bij mijn moeder had kunnen blijven. Links van ons kwam een groep wezens onze kant op stormen. Deze wezens had ik nog nooit gezien, ook al was ik vaak te vinden in het bos. De wezens hadden wel iets weg van wolven, alleen veel groter. Ze hadden brede lichamen en poten met scherpe nagels. Veel tijd om ze te bekijken had ik niet, want iemand pakte mijn arm vast, en trok me mee. Toen ik omkeek om te kijken wie het was, slaakte ik een zucht van opluchting. Mijn beste vriendin, Kyara, keek me boos aan. De witte jurk die ze droeg was van onderen bezaaid met modder en zand, en haar lange haar, dat normaal prachtig golfde, viel slap langs haar gezicht. Mijn gezicht betrok. 'Ray! Wat deed je daar? Je moet allang in het bos zijn!' riep ze uit.

'En jij dan? Waar was jij gebleven?'

'Ik was jou aan het zoeken!' Haar stem schoot omhoog en ze keek me verontwaardigd aan.
Schuldgevoel welde in me op.

'Het spijt me...'

We renden hand in hand richting het bos, en ik was blij dat ik niet meer alleen was.

Wat we hadden gehoopt klopte niet, ook hier had de vijand ons gevolgd. De menigte, waar we nog steeds in liepen, werd alle kanten op gedreven. Ik hield Kyara's hand goed vast, maar snel lukte dat niet meer. Wanhopig probeerde ik oogcontact met haar te houden, maar er waren zo veel mensen bij elkaar, dat ik haar uit het oog verloor.

In mijn ooghoek zag ik één van de wolven op me afrennen. Ik twijfelde geen moment. Anderen zouden misschien de strijd aan zijn gegaan, maar ik zag geen andere manier dan vluchten. Ik rende, en rende, tot de menigte verdwenen was, en ik alleen nog maar de geluiden van het bos hoorde.

Met trillende benen liep ik stug door. Om mij heen was het stikdonker, en ik vond het wonderlijk dat ik nog niet tegen een boom aan was gelopen. Ik keek naar boven. Het schijnsel van de maan verlichtte het bladerdak boven mij. Hoe lang was ik al aan het lopen? Toen ik verdwaald raakte was de zon nog niet op, vroeg in de ochtend dus. Ik dwaalde dus al een hele dag rond in dit bos. Het was hopeloos... Ik onderdrukte nog maar net een schreeuw om hulp. Het was toch niet echt slim om te laten merken dat ik hier was. Je wist maar nooit wat er 's nachts allemaal in het bos rondstruinde. Dat idee gaf me een koude rilling. Normaal had ik genoten van het bos. Maar nu was er niks om van te genieten. Als er nu ergens een wolf rond liep, was ik er geweest. Een trillerige zucht verliet mijn mond en ik trok mijn jas strakker om mijn lichaam heen.

Plots voelde ik iets koud en hards tegen mijn been aankomen. Een kleine gil verliet mijn mond toen ik met een klap op de harde bosgrond terecht kwam. Ik was zo in gedachten verzonken dat ik de omgevallen boomstam niet had zien aankomen. Ik stond op, en veegde de natte bladeren van mijn kleding af. Toen ik een stap zette, voelde ik een pijnscheut door mijn enkel schieten. Met een zucht plofte ik neer op de koude boomstam.

Het koude hout van de boomstam deed me opnieuw rillen. Hoe zou het met mijn moeder en Kyara gaan? Waren zij de aanval levend ontvlucht? En mijn vader... Ik wist dat hij een goed krijgsman was, maar had hij samen met de rest van zijn mannen het mysterieuze leger kunnen verslaan?

Al deze vragen spookten door mijn hoofd, en het frustreerde me dat ik er geen antwoord op had. Ook vroeg ik me af wat die wezens nou waren geweest. Wat deden zij in Elyssan? Was ik eigenlijk nog wel in het land, of was ik al over de grens?

Nadat ik een tijdje op de boomstam had gezeten, voelde ik aan mijn enkel. Die was wat opgezwollen, maar deed gelukkig al minder pijn. Voorzichtig probeerde ik op te staan, en wat te lopen, wat tot mijn opluchting goed lukte. Ik moest er niet aan denken om hier te moeten slapen. Ik hoopte dat ik ergens mensen aan zou treffen, bij wie ik zou mogen overnachten. Maar die kans was klein. Aangezien ik al een hele tijd aan het lopen was, was ik waarschijnlijk ook al diep in het bos. En geen mens bedacht om zo afgelegen te gaan wonen. Toch?

Ik probeerde de pijn in mijn enkel te negeren en liep weer verder. Even werd mijn aandacht gegrepen door iets in de verte. Toen ik goed keek zag ik dat het een lichtje was. Mijn hart maakte een sprongetje. Eindelijk! Maar mijn vreugde verdween direct, toen ik de scherpe punt van een zwaard in mijn nek voelde...

Hoii!

Oeh, wat zou er met Kyara en Raynins moeder gebeurt zijn? Zet in de reacties wat jij denkt! XD
Ik weet eigenlijk verder niet echt wat ik hier moet neerzetten. Maar ik ga toch maar iets proberen. Hopelijk vond je dit hoofdstuk leuk! En als je een spelfout ziet, of iets ander wat niet klopt, zet het alsjeblieft even in de reacties, dan kan ik het aanpassen. : )

Zet in de reacties wat je van dit hoofdstuk vond, en tot hoofdstuk 2!

Bye!

HopeWhere stories live. Discover now