Hoofdstuk 9 - Judith

191 27 3
                                    

Hoofdstuk 9

8 januari, 1944, kamp Westerbork

Judith had nooit gedacht zo'n hekel te hebben aan de vrijdag. Tegenwoordig was de vrijdag echter de meest gevreesde dag. Hij werd ook wel de dag van de dodenlijst genoemd, in het kamp.

Elke vrijdag werden de namelijk de namen opgelezen. Tientallen, soms honderden namen werden omgeroepen. Families werden losgescheurd, kinderen van hun moeders gescheiden. Het kamp vulde zich met geschreeuw en gehuil. De wanhoop was af te lezen van de gezichten van hen die met de trein werden afgevoerd. Waarheen, dat wist niemand, maar geruchten verspreidden zich snel door het overvolle kamp. Men zei dat de trein naar Polen ging, naar nog grotere, afschuwelijkere kampen. Sommigen fluisterden zelfs dat het vernietigingskampen waren, maar alleen de dappersten durfden dat uit te spreken.

Ook Judith was bang om opgenoemd te worden. Het zou niet alleen een nieuwe, hoogstwaarschijnlijk afschuwelijke bestemming betekenen, maar het zou ook de afstand tussen haar en haar familie vergroten.

Tot nu toe had ze geluk gehad. Haar naam was nog niet opgenoemd, maar ze wist dat het slechts een kwestie van tijd zou zijn. Nu ze een aantal weken in dit kamp had gezeten, zag ze dat dit een tijdelijke verblijfplaats was voor de mensen die aankwamen met de trein. Elke week kwamen er ongeveer evenveel mensen aan als dat er weggingen en hoe langer Judith hier zat, hoe groter de kans werd dat zij de volgende was die met de vertrekkende trein mee moest.

Met de dagen zag Judith haar ogen doffer worden, haar botten meer uitsteken. 's Nachts, in de overvolle barak, lag ze wakker, luisterend naar de geluiden. Het eten dat ze kregen, smaakte naar niets en ze kreeg bijna geen hap meer door haar keel. Het enige dat haar op de been hield, was de wetenschap dat haar familie veilig was en, gek genoeg, de angst om weggevoerd te worden. Iemand had haar ooit verteld dat angst de sterkste emotie van allemaal was, en nu besefte ze dat diegene gelijk had gehad.

Een nieuwe vrijdag was aangebroken. De hal leek voller dan ooit. Iedereen stond opeengepakt, hun koffers in de hand, voor als 'het geval dat' ineens realiteit zou worden. Judith stond redelijk achteraan, in de irrationele maar geruststellende hoop dat ze niet gezien en dus niet opgenoemd zou worden.

'Aandacht,' brulde een Duitse soldaat die op een kistje was gaan staan. Hij schraapte zijn keel, haalde een lijst tevoorschijn en begon te lezen.

'Jacob van Aalstede. Rosa van Aalstede. Hanna Adelaar. Joseph Adelaar. Eva Adelaar.'

De namen vulden de hal. Zij die opgenoemd werden, snakten naar adem. Sommigen begonnen te huilen, anderen probeerden hun hoofd omhoog te houden.

Judith ging steeds sneller ademhalen, naarmate het einde dichterbij kwam. Ze wist dat het gevaar nog niet geweken was. De namen werden op alfabetische volgorde voorgelezen en haar naam begon met een 'w'.

'Isaac Verveer,' ging de soldaat die de namen las onverstoorbaar verder. 'Elizabeth Waterman. Marcus Waterman. Clara Waterman. Alida Waterman. Judith de Wolf.'

Even werd haar de adem ontnomen. Als verdoofd staarde ze voor zich uit. Dus toch, dacht ze. De rest van de namen ging langs haar heen, terwijl ze haar gedachten op orde probeerde te krijgen.

Toen de man klaar was, begon de mensenmassa zich naar de uitgang te begeven. Judith struikelde een paar keer bijna over iemands voeten. Een soldaat porde met zijn geweer in haar schouder. 'Doorlopen,' snauwde hij.

Raap jezelf bij elkaar, Judith, vermaande ze zichzelf. Uit alle macht concentreerde ze zich op de mantra van haar voeten. Links, rechts, links, rechts. Het ritme gaf wat rust in haar hoofd.

De mensen splitsen zich in twee groepen. De meeste gingen naar links, terug naar de barakken. Ze zagen er opgelucht uit, sommigen zelfs lachend. Judith voegde zich bij de groep die naar rechts ging, waar de stemming heel anders was. Een lange rij van mensen verspreidde zich over het perron, allemaal met een laatste restje hoop dat langzaam wegsijpelde. Het was alsof ze haar eigen uitdrukking weerspiegeld zag op andermans gezichten.

Ze werden de wagons ingeduwd, alsof ze vee waren. Judith kwam met zo'n vijftig anderen in een wagon terecht. Toen de deuren achter hun werden dichtgeslagen, voelde Judith een vreemd soort opluchting. Op de één of andere manier was het fijn deze onzekerheid en angst achter zich te laten.

Toen de trein begon te rijden, voelde ze onwillekeurig tranen in haar ogen branden. Ze slikte en veegde haar ogen af. Het liefst wilde ze in een klein bolletje op de grond ineen kruipen. In plaats daarvan klemde ze haar hand om het handvat van de koffer, liet haar hoofd tegen de wand van de wagon rusten en zei haar gedag tegen alles wat ze achterliet, behalve zichzelf.


Vergeet me nietWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu