𝖈𝖍𝖆𝖕𝖙𝖊𝖗 𝖙𝖜𝖔 -𝒌𝒆𝒊𝒓𝒂

5 1 0
                                    

Geschreeuw klinkt overal om me heen

Oops! This image does not follow our content guidelines. To continue publishing, please remove it or upload a different image.


Geschreeuw klinkt overal om me heen. Mijn ogen zijn nog niet volledig hersteld, en ik vertrouw mijn oren niet zo goed om me te orienteren. Wanneer ik dan toch maar mijn ogen open, is alles wazig en lijkt alles nog steeds donker. Vreselijk donker. Nooit heb ik me op mijn gemak gevoeld in het donker, maar nog nooit heb ik het zo vreselijk gevonden als nu. Mijn ogen schieten vol met water terwijl ik op probeer te staan.
Nog nooit heeft mijn lichaam zo enorm veel pijn gedaan. Alles voelt alsof het in brand staat, en na drie keer proberen zak ik dan eindelijk niet weer terug in elkaar. Op de tast zet ik langzaamaan stappen naar een van de zijkanten, waar ik ruwe, harde, koude steen voel. Ik laat me door de muur naar een andere muur leiden, en loop zo bijna een heel rondje totdat ik ijzeren stangen door mijn vingers voel gaan. Ik stop en knipper een paar keer. Langzaamaan begin ik weer scherper te zien, totdat ik na wat een eeuwigheid leek een aantal dingen van elkaar kan onderscheiden.

De tralies waar ik aan vasthoudt zijn dik, en sterk genoeg om iemand van twee keer mijn lengte en breedte tegen te houden. Dat jaagt me op de een of andere manier angst aan. Aan de andere kant van de tralies is een lange, donkere gang te zien. Deze wordt hier en daar verlicht door enkele fakkels. Mijn cel word omringd door duizenden cellen, want ook al heb ik alleen zicht op die tegenover me, het gegil dat aan alle kanten te horen is komt echt niet van maar een persoon.
         Normaal hoor ik onafgebroken stemmen in mijn hoofd. stemmen die over alles heen schreeuwen en roepen dat ik niet genoeg ben. Dat mijn broer de betere keuze heeft gemaakt. Ik was gelukkig voor een tijdje, samen met Nicholas en Duncan. Toen bedacht God dat het tijd was om me te straffen voor alles dat ik had gedaan. Terwijl dat helemaal niet heel erg veel was. Nog steeds vraag ik me dagelijks af waarom  mijn man aan die akelige ziekte moest sterven, en waarom geen enkele Heler hem beter kon maken. Het lot, had de Hoge Heler van Larnwick het genoemd. Hel, zoals ik het zelf liever noemde.


Maar inklappen en mokken zoals vroeger kon niet meer. Als Raadgever aan de leenheer van Larnwick was ik belangrijk voor het stadje, en kende dan ook iedereen. Mensen hadden allerlei verwachtingen van me, iets dat ik zeker niet ga missen. De kleine glimlach op mijn zoontjes gezicht mis ik echter nu al. Nicholas leefde nog toen ik in elkaar werd geslagen, en het enige dat ik kan doen is hopen dat hij dat nu nog steeds doet. Vaker heb ik verhalen gehoord over kinderen die weg werden gehaald bij hun ouders en toe moesten kijken hoe die vermoord werden, maar niemand wist waar die kinderen heen gingen. En een akelig gevoel zegt mij dat dat ook Nico is overkomen. Een ander stemmetje blijft maar zeggen dat hij dood is, ook al kon ik het in het begin niet horen.
      Langzaamaan wennen mijn ogen aan het donker, en beginnen mijn oren het geschreeuw te 'dempen', zodat ik er minder last van heb. Ik ga weer op de natte, koude vloer zitten, met mijn hoofd tegen de stenen muur aan. Ik heb het allemaal verpest, en nu komen mijn gedachtes me ophalen.

Het stormde zoals het nog nooit had gestormd. Een paar minuten geleden had ik besloten dat mijn eigen bed niet genoeg bescherming bood, dus liep ik langzaam op mijn blote voeten richting de kamer van mijn broer. Hij was de eerste aan wie ik kon denken die mij en mijn angsten kon sussen, aangezien mijn ouders meestal niet alleen in diepe slaap waren, maar ook helemaal niet zouden snappen waarom ik bang was. Ilias daarentegen, begreep me altijd en had overal een oplossing voor. De vloer kraakte, maar het geluid werd verhuld door de schreeuwende bliksem.

De deur naar zijn slaapkamer kraakte best luid terwijl ik hem opendeed, maar ik stapte zonder in te krimpen zijn slaapkamer in. De kamer was erg donker, aangezien het geen raam bevatte. Een enkel lichtje gaf een teken van lezen aan. Mijn 17-jarige broer was weer eens 's nachts in een van zijn boeken aan het lezen. Ilias zei altijd dat hij zijn kennis uit die boeken haalde, maar ik begreep nooit hoe twintig keer hetzelfde boek lezen je nog nieuwe kennis op kon leveren.


Mijn lange, donkere haren zaten vol met klitten, maar mijn uiterlijk deed me nooit zoveel. Terwijl de meeste meiden van mijn leeftijd dat wel deden, had ik als stellige mening altijd aangehouden dat schoonheid van binnen kwam. De houten vloer kraakte terwijl ik er zo stil mogelijk overheen probeerde te lopen. Bij de eerste kraak doofde het lichtje meteen, en ik moest ervan grinniken. Waarschijnlijk verwachtte Ilias weer dat moeder iets had gezien, en niet dat ik een schuilplaats bij hem kwam zoeken. Ik begon op mijn tenen te lopen, en de grond bleef gelukkig stil. Wanneer ik niet heel ver meer van zijn bed af stond, kwam er een idee in mijn hoofd.

Doordat het pikkedonker was in de kamer, had Ilias geen enkele mogelijkheid om me aan te zien komen. Op mijn tenen zette ik af en sprong ik. Het hompje dekens beweegt niet, wat zegt dat hij me nog steeds niet heeft opgemerkt. Maar Ilias' onwetenheid was van korte duur. Giechelend landde ik op zijn dekens, en geschrokken keek hij naar mij. Met een hand hield hij mijn arm vast, en het duurde eventjes voordat ik zag dat hij in zijn andere hand een mes vasthad.


Angstig keek ik naar mijn broer, die zich realiseerde wat hij net had gedaan. Hijgend ging hij overeind zitten, en ik krabbelde naar het voeteneinde van zijn bed. Snel legde hij het mes op zijn nachtkastje, en wachtte heel even voordat hij iets zei. "Ik kan het uitleggen," begon hij. Hij had problemen, dat wist ik nu al. En als moeder erachter zou komen dat hij een mes op zijn kamer zou houden, zouden die problemen in aantal verdubbelen, dat was zeker. "Keira," zei hij met een trillende, zachte stem. Mijn ogen worden groot wanneer ik me realiseer dat hij net zo bang is als ik, misschien nog wel banger. "Ik moet weg."

'Ik moet weg.' Keer op keer speelde ik de woorden in mijn hoofd af voordat ik antwoordde. "Nee, dat moet je niet. Ik weet dat je dat niet moet, want ik ken je Ilias. Je hoeft niet weg." Het was smekend bedoeld, maar het kwam er bazig uit. Alsof ik hem aan het commanderen was en hem het bevel gaf te blijven. Hij zuchtte. Op dat moment wist ik niet meer of wat ik net had gezegd wel waar was. De jongen die hier tegenover me zat was niet mijn broer. Hij leek op geen enkele manier meer op de zorgende, verlegen broer die mij altijd in mijn armen nam wanneer ik hem nodig had. Wat er hier voor mij zat was iemand die ik helemaal niet kende, met een doel voor ogen.


"Waar ga je heen?" vroeg ik toen, zijn trillende stem overnemend. Hij zuchtte, alsof hij op het punt stond om iets te doen wat ik niet goed zou keuren. Iets dat moeder al helemaal niet goed zou keuren. Zijn groene ogen glommen in het donker. Ze leken donkerder dan normaal, maar daar kon ik me ook in vergissen. Alles aan mijn broer leek anders op het moment, gewoon alleen maar door die ene zin. Hij slikte even, en begon toen te praten.

"Voordat je boos wordt," fluisterde hij zachtjes. met een ongelovige blik keek ik naar hem. Nu was ik er nog zekerder van dat hij iets zou doen wat tegen alle mogelijke regels was. "Je weet dat ik vorige maand opgeroepen was voor het leger, toch?" Het was mijn beurt om te slikken. Waar Ilias heen ging, wist ik nu precies. Als hij gewoon was gestopt met praten, had ik nog wel kunnen denken dat het een grap was. Maar toen hij op het punt stond om verder te gaan, vervaagde ook die hoop. Wanneer ik zag dat hij zijn mond opende om verder te vertellen en alles goed te maken, was ik hem voor. "Nee." zei ik luid, stiekem hopend dat mama me zou horen. Dat ze hier naartoe zou komen, en dat ze mijn broer zou dwingen om te blijven. "Je gaat me nu niet achterlaten." sis ik dan. Mijn angst maakte plaats voor woede. Wist Ilias niet meer wat het leger allemaal voor zonden had begaan? "Ik zal je niet weg laten gaan, of je zult me moeten doden."

Ruw werd ik wakker gemaakt uit mijn dagdroom. Een man die ik niet kende stond voor mijn cel. Hij was naar me aan het roepen, maar ik verstond niet wat hij zei. Het was alsof hij in een taal sprak die vreemd was voor mij, maar toch van een land Zhorel. In mijn hoofd begon ik alle buurlanden op te noemen. Leyaerun, Armagi... Veel verder kwam ik niet, omdat de man mijn cel open had gemaakt. Er stond een mysterieuze grijns op zijn gezicht als hij weer begon te spreken. De vreemde woorden rolden soepel over zijn tong, en hij sprak de 'r' en 'z' lang uit. Een schok ging door mijn lichaam. Een keer eerder in mijn leven had ik iemand ooit zo horen praten. Oke, dat was niet waar. Twee keer, met de soldaten van eerder erbij geteld. De ander was een handelaar, die vol trots had verteld dat hij uit Leyaerun kwam. En als mijn gedachte waar was, betekende dit oorlog.

𝖊𝖑𝖎𝖙𝖊Where stories live. Discover now