Waar Adelaars Durven

By KynanDecoster

49 2 2

Een land in brand. Een koning onttroont. Een wereld in oorlog. Een volk in de wanhopige nood aan een redder... More

Proloog
Hoofdstuk I: Verborgen Lading
Hoofdstuk IV: Een Onwaarschijnlijke Ontmoeting

Hoofdstuk III: De Grenslanden

9 0 0
By KynanDecoster

10 jaar later...

'Goedemiddag.'

De begroeting kwam van een meisje dat achterop de kar zat. Talia zwaaide naar haar. Ze begon te giechelen en zwaaide terug. Talia kon geen glimlach wegsteken. De vrolijkheid van het meisje vond ze schattig. Ze kreeg een snok in haar armen. Agea trok aan de teugels om aan een tak te kunnen. Ze hapte een aantal bladeren eraf. De snok trok Talia bijna vanuit haar zadel.

'Koppig paard,' vloekte Talia.

Achter haar begon het meisje te giechelen. Talia blies haar blonde haren terug op haar hoofd. Talia nam de teugels terug goed vast, en trok terug om Agea's hoofd recht te krijgen. De lach van het meisje was besmettelijk. Talia kon de hare niet meer verbergen en ging ook lachen. Ze draaide zich rond en keek recht in het meisje haar ogen. Ze lachten samen tot het moment dat de kar achter de bomen verdween.

'Stout meisje,' zei ze tegen het paard: 'Waarom heb ik jou genomen? Ik had beter een ander gekozen. Je bent echt het koppigste, hongerigste vierpotige beest dat ik ooit heb gezien.'

Ze had het paard genomen in Zwartakker, twee weken geleden. Ze zag haar en kon het haarzelf niet ontkennen. Agea, zoals ze haar onderweg had genoemd, was het mooiste paard dat ze ooit gezien had. Een prachtige donkervos met zwarte manen. Het was wel geen eerlijke aanwinst. Ze moest de stallen van de stadwacht indringen en stil haar zadelen en vertrekken. Gelukkig kon ze doen wat ze kon en was het mogelijk. Al die moeite was het toch wel waard. Ze kon onderweg bedenken wat ze haar wou noemen. Waarschijnlijk had ze ervoor wel een naam, maar ze wou haar toch een andere geven. Agea was de naam van haar opvoeder. Iemand die ze graag zag en eeuwig dankbaar zou zijn. Talia hoopte om het paard zo lang als mogelijk te houden, een naam van iemand dierbaar was perfect. 

In de verte hoorde ze een heleboel stemmen. Er kwam terug een kar voorbij. Ze moest dichtbij zijn. Ze zeiden dat de buitenpost een halve dag weg was. Ze draaide de hoek om. Daar was het. Een klein fort. Een grote poort waar twee karren tegelijk door zouden kunnen en twee torens die alles overzagen. Talia dacht dat ze niet zo ver zouden kunnen kijken met al die bomen rond hen. Achter de poort stonden een dozijn wachters. Er waren een aantal die de karren inspecteerden. Een wachter liep naar de bestuurder.

'Hier zijn uw papieren.'

De man nam ze aan en gaf ze aan zijn zoon Die stak ze weg in een zak. De wachter stak zijn duim omhoog naar de andere wachters die inspecteerden. Zij staken ook hun duim omhoog.

'Rij maar door,' zei hij.

De man bedankte hem en spoorde zijn paard aan. Een andere wachter stopte voor Talia. Hij stak zijn hand uit om haar te laten stoppen. Ze trok aan haar teugels en Agea stopte.

'Afstappen,' beval hij.

Talia zwaaide haar been over het achterwerk van haar paard en landde op de grond naast haar. Ze begon zenuwachtig te worden. Ze had geen idee hoe ze zouden reageren. Onder haar laken, in haar zak, zat haar zwaard. Daarbovenop bereed ze een gestolen paard. Dit waren straffen waarvoor ze haar handen kon verliezen. Ze legde haar blonde haren terug achter haar oren. De man had pikzwart kort haar en een volle baard. Hij was fors gebouwd en was intimiderend voor haar. Haar hart klopte bijna tot in haar keel. Toch probeerde ze zo koel als mogelijk te blijven.

'Om welke reden reist u hierdoor?' vroeg de wachter.

De wachter droeg een zwart leren harnas, opgemaakt van verharde leren lappen en soepele schouderplaten.

'Ik ben op doorreis,' antwoordde ze.

Daar hoefde ze niet op te liegen, dat was een gemakkelijke eerste vraag.

'Wat is uw naam?'

'Talia.'

'Op doorreis dus? We gaan je zakken nakijken, zit er iets scherps in?'

'Ja, een zwaard.'

De wachter schrok. Een grijns kwam op zijn gezicht. Ze hoorde rechts van haar een aantal mannen lachen.

'Van waar ben je, meisje?' vroeg de wachter lachend.

Talia keek terug naar hem.

'Vailolum.'

'Vanuit de zuidelijke provincie dus?'

Talia knikte.

'Naar waar ga je?'

'Aebenië.'

Een andere wachter begon haar spullen door te zoeken.

'Mooi degen.'

Hij duwde een laken omhoog. Het heft ervan was zichtbaar. Het was een donkerbruine kleur en was versierd met zilverkleurige golvende lijnen. Het zwaard zelf was een gebogen, enkelzijdig lemmet.

'Een erfstuk van mijn familie,' zei Talia.

Ze merkte dat de wachter voor haar, haar aankeek. Ze begon zich ongemakkelijk te voelen.

'Het is raar. Ik kan me een meisje zoals jij niet uit Vailolum voorstellen,' zei hij.

Talia gaf hem een blik.

'Wat bedoelde hij daar nu mee?' dacht ze.

'Goudblond haar en blauwe ogen. Vailolumse meisjes hebben dat niet. Zij hebben donkerblond of zwart haar. En "Talia"? Waar ben je echt vandaan?'

Talia schrok van de ervaring van de wachter. Hij kende zijn vak. Ze slikte. Hij grijnsde nog eens.

'Uhm, ik ben uhm...'

'Ja, zeg het maar.'

'Ik ben van Acreosta,' zei ze verlegen.

De man knikte.

'Dat trekt er al meer op. Je hoeft niet te liegen over zoiets.'

'Gelukkig, dat werkte,' dacht ze.

Ze liet een zucht van opluchting. Ze dacht dat het niet ging werken. De wachter die haar zak had doorgekeken, legde het terug op Agea.

'Alles is in orde.'

'Veel geluk met je reis,' knipoogde de wachter voor haar.

Talia stak haar voet terug in de stijgbeugel. Met een grote wip sprong ze in het zadel. De wachter hield haar nog even tegen.

'Lieg niet over waarvan je echt bent. Het kan je enkel in de problemen brengen.'

Talia lachte even.

'Je hebt geen idee.'

Ze gaf Agea een klein tikje met haar hielen en het paard begon te stappen. Alles ging beter dan ze verwacht had. Ze dacht echt dat ze ging tegengehouden ging worden door haar zwaard. Het was niet bepaald een typisch Vadatoons zwaard. Ze was verbaasd dat ze er geen probleem van hebben gemaakt. Ze kon alleen maar opgetogen zijn dat alles zo goed gegaan was. Ze kon terug kalmeren. Haar hartslag daalde. Ze zuchtte nog een keer van opluchting en tikte Agea een beetje bij tot een draf.

--------

Daar was het. Het volgende dorp. Het was al laat in de middag, zij en Agea hadden niets gegeten sinds ze vertrok, nog voor de zon opkwam. De zandweg maakte weg voor een verharde, stenen weg. De beslagen hoeven van Agea kletterden op de stenen. De bedekking van de bomen viel weg. Het had geregend, er waren plassen aan de kant van de weg. Ze kwam langs huizen met veranda's waar mensen werkten. Ze maakten kleren, meubilair en potten. Allemaal mensen die hun waren hier maakten en dan over de grens in Vadaton gingen om hun goederen te verkopen. Zelfs drie dagen dat ze over de grens was, waren er nog steeds mensen die hun brood verdienden in Vadaton. Ze kwam aan een kruising. Voor haar waren maar een paar huizen, dan een brug die over een rivier ging en terug bos. Links lagen er enkele huisjes maar niets meer. Rechts van haar was er een lange straat. Als er ergens een plaats te vinden was om te eten, dan zou het hier wel zijn. Ze stuurde Agea in die richting. Ze keek in het rond, boven deuren, op zoek naar een naam van een taverne. Ze kwam voorbij een smal straatje. Er stond een koets met een jongen in. Hij zat achter een heleboel kisten. Die zaten waarschijnlijk vol met waren om te verkopen. Een man kwam uit een deur.

'Komaan we moeten gaan, we zijn al te laat.'

Hij zette zichzelf achter de teugels en spoorde het paard aan. Een andere jongen liep er nog achter aan. Hij moest erop springen. Achter het hoekje zag ze een open werkplaats. Ze stopte. Een man met grijs haar zat in zijn stoel en werkte aan een leren vest.

'Excuseer, meneer?'

De man keek op.

'Waar kan ik hier iets om te eten vinden?'

De man wees verder.

'Verder de straat op, daar is een taverne.'

Talia keek de straat in. Ze zag een aantal mannen een veranda uitstappen. Dat zou het kunnen zijn.

'Dank je.'

Ze spoorde Agea terug aan en de man werkte verder. Enkele spelende kinderen staken de straat over. Een vrouw riep op hen.

'Pas op! Er zijn ruiters op de straat!'

Dat deed haar denken aan de tijd dat ze zelf klein was. Toen ze speelde vlakbij de dokken, een zeevrouw die werkte op een ontdekkingsschip op avonturen. Tot alles veranderde voor haar, kon ze zich geen beter leven voorstellen. Nu was ze op de vlucht. Geen tijd om te genieten. Elke dag begon ze meer over haar schouder te kijken. De angst dat er iemand achter haar aan zou komen groeide elke dag voor de afgelopen weken. Ze hoorde rechts van haar een heleboel stemmen. In het zijstraatje was een markt aan de gang. Ze zag kleren, fruit, groenten, alles wat ze zich kon voorstellen. Dit was volledig anders dan wat ze eerder zag. Geen enkel dorp was zo druk. Het was goed om te zien, misschien zou ze er straks wel eens langsgaan. 

Een paar gebouwen verder zag ze paarden op een rij staan. Ze stonden voor het gebouw dat ze dacht dat de taverne kon zijn. Ze stuurde Agea naast de andere paarden en steeg af. Ze bond de teugels aan de balk. Agea begon te drinken van het water. Stoom kwam uit haar neus. Ze had veel afstand afgelegd vandaag, of haar paard dan toch. Ze legde de manen goed. In het midden van het hoofd zodat het niet terug in de ogen kwam. Ze bedankte haar met een kleine glimlach en een belonend klopje op de nek. 

Ze wou warmte opzoeken, eten. Het was tijd om die rommelende maag te laten zwijgen. Hopelijk had deze taverne iets lekkers te eten, niet zoals de vorige dagen of vanochtend. De zon brak voor de eerste keer die dag door de wolken heen. Haar zwarte leren jas warmde meteen op. Het gevoel ervan verwarmde haar humeur. Ze nam haar zadeltas van het paard en gooide het over haar schouder. Ze liet haar paard achter, die aan het hooi begon te knabbelen. Ze ging wel in orde zijn. Aan de andere kant van de straat sloeg de smid op warm staal. Hij toonde aan iemand hoe hij precies sloeg om de juiste vorm te bekomen en gaf het dan door. Iets scheen in Talia's ogen. Het was helder en kwam van het dak van de taverne. Daar zat een vogel. Een gigantische vogel. Een adelaar. Het scheen goud. Talia herkende de soort, een Horizonadelaar. Die kwamen hier niet voor. De vogel boog voorover en trok een stukje vlees uit een vers gevangen konijn.

Ze liep de veranda op. Er was een bankje, er zaten twee oude mannen op te praten. Ze opende de deur. Een vieze geur kwam haar neus binnen. Het rook naar bier, natte hond en rook. Ze moest bijna kokhalzen. Ze hield haar hand voor haar neus. De bar bevond zich vlak voor de deur. Een man met een lange donkere baard stond erachter, een handdoek over zijn schouder en leunend tegen de muur. Hij luisterde naar een verhaal van een brede man voor hem. Ze kreeg een glimp van de barman. Ze wandelde ongemakkelijk naar de toog. 

Een aantal houten pilaren hielden het plafond boven hen. Halverwege de taverne was het verhoogt. Een dozijn tafels waren slordig verspreid. De kamer werd verlicht en verwarmd door een haard in het midden van de kamer. Het was druk en veel plaatsen waren bezet. Haar hand liet ze terug zakken. De geur was minder erg, maar toch geen pleziertje. Ze stond aan de bar, geduldig te wachten om te vragen voor voedsel en water. De barman, die een dikke buik kon wegsteken onder het aantoog, reageerde niet op haar. Hij sprak met de man. Ze kon het niet laten om ongemakkelijk in het rond te kijken. De man met de brede schouders leunde met zijn ellebogen op de toog.

'Sommige van deze bendes worden echt te groot,' zei hij.

'Ja, zeg dat wel. Ik heb gehoord dat sommigen zelfs zo groot worden dat ze bedreigend worden voor de Heren in hun kastelen.'

'Die Heren,' bespotte hij: 'Ze noemen zichzelf koning van weet-ik-veel-waar en stelen jongeren voor hun legertjes. Zwak noem ik dat.'

Talia kuchte om de barman zijn aandacht te krijgen.

De dikke man draaide naar haar, maar bewoog niet dichter. Hij erkende haar maar gaf aanstalten om haar bestelling op te nemen. Een ijzeren mok werd voor haar neergezet. Het geluid deed haar schrikken. Het was een vrouw met een schort, de barvrouw.

'Ja?' vroeg ze.

Ze was niet mooi om naar te kijken en had enkele rimpels.

'Iets om te eten en water, alsjeblieft,' vroeg Talia verlegen.

Haar stem werd zo zacht dat zij er zelf versteld van was.

'Op dit uur is dat brood, kaas en ham en 2 zilverstukken,' zei de barvrouw bot.

Talia haalde haar beurs uit haar zak en nam de zilverstukken. Ze legde ze in de barvrouw haar hand.

'Ga maar ergens zitten, ik breng het wel.'

De barman begon terug aan zijn gesprek met de brede man.

'Ik heb gehoord dat er bendes zijn die dorpen leegroven. Zo erg is het al.'

Meer hoorde Talia niet, ze kon niet meer schelen waar het over ging. Alle tafels waren bezet. Er was achteraan bij de trap wel een tafel waar maar een iemand aan zat. Ze ging erbij zitten. Ze trok haar mantel af en legde het op de tweede stoel. De man die al aan de tafel zat, was duidelijk een simpele man. Een simpel donkerrood hemd en een omlaag getrokken kap. Hij had ook brood, kaas en ham. Ze hoorde de barvrouw het brood snijden. Het klonk krokant, vers. Een goede maaltijd om de dag verder te zetten. Haar maag begon al te rommelen van het geluid en de gedachte van lekkere kaas en vlees. Ze probeerde haar verwachtingen niet te hoog te zetten, misschien was de kaas nog maar net goed, de schimmel net te zien en de ham kon vies ruiken. Ze had geen zin om haar verwachtingen te laten ondermijnen. De man had wel hetzelfde als zij had. De kaas zag er goed uit en de ham roze. Ze kon blij zijn. Goed voedsel. De eerste keer in een aantal dagen. De vorige tavernes hadden niets dat ze lekker vond en het smaakte alsof het net bedorven was. Ze waren misschien niet vriendelijk maar het eten zag er veelbelovend uit. De barvrouw stapte naar haar. Ze zette een houten bord en ijzeren mok met water voor haar neer.

'Dank je,' zei Talia vriendelijk.

De barvrouw stapte naar de volgende klant, en gaf Talia geen verdere aandacht. Het maakte niet uit. De kaas, ham en zeker het brood zagen er heerlijk uit. Het brood was krokant en voelde nog warm. Ze kon bijna huilen. Ze nam een hap van het brood. Het knapperde tussen haar tanden. Ze volgde het op met een stuk van de kaas. Het smaakte zacht. Ze liet een zucht van voldoening. Ze at verder. Het water was fris. Het had waarschijnlijk buiten gestaan in de koude. Ze was blijer dan de voorbij enkele dagen. Ze nam nog een hap van het brood en trok het lapje ham in twee. Het smaakte heerlijk. Ze moest haarzelf tegenhouden om geen geluid te maken van genot. 

De deur ging open. Een grote man kwam binnen. Twee mannen volgden hem. Die eerste was zo groot dat hij moest bukken om door het deurgat te komen. Talia had nog maar enkelen zo groot gezien in haar leven. Een echte reus.

'Bestel al wat bieren,' zei hij tegen een van zijn kompanen.

Ze droegen vrij soortgelijke kleding. Bruine leren jassen en zwarte broeken en stevige laarzen. De reus had een kort zwaard hangen aan zijn dij. De twee anderen hadden dolken. Ze was aan het staren, dat wist ze. Elke andere persoon gaf hen geen aandacht. Ze begon hetzelfde te doen, haar hoofd laag houden en geen onnodige aandacht trekken. Mensen zijn onvoorspelbaar, zeker in plaatsen zoals deze. Ze nam nog hap van haar brood en ham. 

De reus keek naar een enkeling op het verhoogde deel. Hij fronste zijn wenkbrauwen, de lippen stevig op elkaar, kin vooruit en de neusgaten wijd opengesperd. Hij ging de treden op. Talia begon terug te staren, maar merkte dat ze niet de enigste was. De simpele man aan haar tafel had zich omgedraaid om te kijken wat er aan de hand was. Blijkbaar stampte de reus bij elke stap.

'Een manier van intimidatie,' dacht Talia.

De reus stopte aan de tafel van de oudere man, hij keek niet eens op. Die stak een lapje ham in zijn mond. De reus legde zijn vuisten op tafel.

'Jij zit aan onze tafel, kerel.'

De oudere man nam nog een sip van zijn mok en likte zijn lippen. Hij gaf de reus voor hem geen aandacht. Die verloor zichtbaar snel zijn geduld. Hij sloeg zijn vuist op de tafel, een stukje kaas van de man zijn bord viel ervan. Het werd stil in kamer. Alle blikken waren gevestigd op hen.

'Hoor je me niet?'

De man nam het stukje kaas en stak het in zijn mond.

De reus maakte zichzelf groot.

'Ik verbouw je gezicht als je je nu niet verplaatst.'

Een tweede kwam dichterbij, het trapje op.

De man nam nog een slok, een grote deze keer. Hij keek omhoog, in de ogen van de reus. Zijn mondhoeken gingen omhoog.

'Ik ga jouw gezicht verbouwen én die van je kompanen,' zei hij tegen de grote man: 'Ik zal ook jullie ogen zwart maken, hier en daar een kaak breken en als ik dan toch bezig ben, zal ik ook jullie leven nemen.'

Voor een seconde was het muisstil. Niemand bewoog. Niemand sprak, niemand ademde. Maar iedereen wist wat er nu ging gebeuren. Een grote vuist werd gegooid naar het gezicht van de oudere. Nog voor die er kon geraken stond de man op en gooide de tafel tegen hem. De reus viel eronder. Het water dat nog in de mok zat kletste overal. 

De tweede kompaan hief zijn vuisten en ging naar de man. Hij werd door zijn tegenstander in de borst getrapt. De kracht van de stoot gooide hem achteruit, de trappen af en stootte zijn hoofd tegen de stenen grond. 

De derde had alles gezien en trok zijn dolk. Hij stormde op de belager af. De oude man sprong van het verhoog af. De dolk werd richting de buik gedreven. De oude greep de pols vast. Een luide knak galmde door de ruimte, gevolgd door een luide, pijnlijke schreeuw. De dolk verwisselde van hand. De oude man had nu controle over het wapen. Hij greep de man met de gebroken pols bij de keel. Hij kneep de luchtpijp volledig dicht. Het schreeuwen stopte. Ze kwamen met een harde knal tegen een van de houten pilaren. De oude man duwde de arm tegen de pilaar, liet de keel los en stak met ongelooflijke kracht het mes door de arm en in de balk. De half-gestikte man schreeuwde in agonie. Zijn tweede hand trachtte meteen de dolk er uit te trekken, tevergeefs.

'Klootzak!' klonk er achter de oude man.

Hij draaide zich rond.

De reus stapte op hem af, met zijn kort zwaard in hand. Hij zwaaide. Zijn tegenstander dook eronder. De oude duwde de reus. Er zat genoeg kracht achter om de reus tegen de dolk te duwen, de vaste man schreeuwde meer. De tweede kompaan greep de oude vast. Hij stootte zijn hoofd hard tegen zijn houder. 

'Krak!'

De neus was gebroken. Bloed liep eruit. Hij greep ernaar. De reus kwam nu terug op de oude af. Weer zwaaide hij, terug dook de man eronder. De reus schreeuwde. Talia zag een andere dolk in het been steken, een mes van de oude zelf. De deur vloog terug open. Twee andere stormden binnen, ze hadden ongeveer dezelfde kleding aan als de drie kompanen. De ene zag er jong en sterk uit, de andere iets ouder. Ze hadden hun zwaard in de hand en klaar om schade aan te brengen. Ze keken naar de vier lawaaimakers.

'Deze kerel!' riep de man die vasthing aan de pilaar, die nog steeds probeerde de dolk uit zijn arm te trekken.

Ze stormden op de oude man af. Die gaf een kniestoot tegen de reus zijn hoofd, die viel met een smak tegen de grond. Hij liep terug het verhoog op en greep naar een zwaard. Hij trok het snel uit de schede. Hij viel aan. 

De man met de bloedende neus werd zichtbaar woedend. Hij stormde op de oude af. Met drie tegelijk kwamen ze. Talia dacht dat het dat voor die man was. Niemand kon tegen drie tegelijk winnen. De oude pareerde een steek van de woedende man. Met een snelle, krachtige zwaai kwam het hoofd los. Het bloed spoot uit het lichaam, de nek en neus. Het hoofd dwarrelde in het rond. Het lichaam viel neer op de grond, stuiptrekkend. 

Talia schrok. De oude was dan toch serieus van het leven nemen. Dit was geen gewoon bargevecht meer. De twee nieuwelingen kwamen nog steeds op hem af. De oude zette een voet op het verhoog en sprong. Talia schrok van de kracht dat die man had. De twee kompanen stopten en verdedigden zich. De man gooide zijn zwaard op de jongste zijn lemmet. Zijn voet volgde de klap op met een trap in het kruis. De man gilde van pijn en zakte door zijn benen. 

De oude en laatste kompaan begonnen hun zwaarden te kruisen. Enkele slagen, dan zwaaide de kompaan groot. De oude man leunde naar achter en ontweek de zwaai. Hij kwam terug recht en duwde zijn zwaard door zijn hart. De man bevroor. Zijn moordenaar duwde met zijn voet zijn slachtoffer achteruit. Zijn zwaard trok hij met een ruk uit zijn borst. 

De man die nog vasthing met zijn arm, zag dat de oude zijn aandacht verschoof naar hem. Hij had gezien dat deze man zou moorden. Hij begon te panikeren. Hij trok zijn eigen vlees open. Het zwaard werd hoog geheven. Het kwam neer en sneed de arm er volledig af. De kompaan en zijn arm scheidde. Hij viel en zijn arm bleef. De schreeuw die kwam was oorverdovend. Het duurde niet lang. De oude dreef zijn zwaard diep in het vlees. Het geluid dreef weg in het niets. 

De man die een trap in zijn ballen had gekregen kwam terug recht. Hij stormde af op de oude man. Die was net niet snel genoeg. Hij werd gedreund tegen de pilaar. De jongere man dreunde en trapte. Het zwaard van de oude man kwam los. Kreten van pijn kwamen van de oude man. Hij werd zwaar toegetakeld. Hij probeerde en probeerde een slag er tussen te krijgen. Hij gooide zijn lichaam tegen zijn belager. Het lukte. 

Even was er afstand en een seconde om zich terug recht te krijgen. De aanval kwam al snel terug van de kompaan. De oude blokkeerde zijn slag. Hij trapte naar zijn knie. Het dwong de jongere op een knie. Enkele zware slagen raakten hem in het gezicht. De oude nam dan een stap terug.

'Ging hij hem sparen?' dacht Talia even.

De oude man gaf een zware trap tegen zijn hoofd. De jongere viel neer als een slappe vod. Hij was verslagen.

'Alsjeblieft,' smeekte de jongere: 'Doe me niets.'

Een stroom bloed kwam uit zijn mond. Zijn neusgaten druppelden ook rood. De oude man greep naar zijn linkerschouder en kreunde. De jongeman spuugde wat van het bloed uit. Het klonk alsof er een paar tanden tussen zaten.

'Laat me gaan,' zei hij terwijl de oude man zijn zwaard opnam.

Het lemmet was volledig in bloed bedekt. Het drupte er nog een beetje af.

'Dat kan ik niet doen,' knikte de oude man met zijn ruige stem.

'Niet na wat je gedaan hebt.'

Talia vroeg zich af wat dat kon betekenen. In haar ooghoeken kwam iemand rechtstaan. De reus was terug recht, hij leunde op een been, de andere deed te veel pijn om op te steunen. Het mes zat nog steeds erin. Hij kreunde nog steeds van pijn. De oude man had het ook gemerkt. Hij keek met woede naar de reus en draaide zich terug naar de jongere.

'Nee, nee, nee, nee, ...'

De oude duwde zijn zwaard door het hart. De jongere liet nog een kreet en zweeg. Niets meer.

'Daar ga je voor boeten,' zei de reus.

Hij schreeuwde aanvallend. Hij hief zijn vuisten en herlaadde ze.

'Was hij gek geworden?' dacht Talia.

Hij ging op tegen iemand die net drie mensen had gedood, een zwaard had en hijzelf was gewond. Toch ging die er mee door. De twee botsten. De oude zwaaide van onder naar boven. De reus ontweek en gooide een stoot. Hij raakte niets. Het zwaard sneed beide benen en alle steun van de reus viel weg. Hij ging weer neer. Hij schreeuwde. De oude man trok zijn mes terug uit het been van de reus. Opnieuw schoot een pijnscheut door de man.

'Weet je hoelang ik heb gezocht naar jullie? Herinner jij een dorp, niet zo ver van hier?' zei de oude man.

Geen antwoord kwam van de reus.

'Het is een week of twee geleden geplunderd. 20 mensen waren barbaars vermoord.'

'Dat kan me niets schelen!' schreeuwde de reus.

'Ja, dat doe je wel.'

De reus begon te kruipen, een bloedspoor volgde hem uit zijn benen. Zijn kreten klonken meer en meer wanhopig.

'Jij deed het.'

De oude man greep hem en draaide hem rond.

'Je verdient dit, monster.'

Het mes werd diep in de schedel van de reus geduwd. Het krakend geluid van de doorgebroken schedel werd gevolgd door stilte. Hij trok het mes eruit en veegde het bloed af aan de stoffen broek van de reus. 

De oude man zuchtte diep en greep nog eens naar zijn schouder. Het deed zichtbaar pijn. Hij nam zijn spullen, stak zijn wapens terug in hun schede en ging voor de deur. Nu had Talia de kans om te zien hoe hij er uit zag. Hij had een donkergroene leren jas. Een zwarte broek en zwarte leren laarzen. Zijn hoofd was ruig en donkerblond, al lang niet gekamd of gewassen. Zijn baard was donker met hier en daar een paar grijze haartjes. Hij stopte bij de bar. Uit zijn hand viel een kleine leren beurs. Het kwam neer op de toog en maakte het geluid van munten.

'Voor de problemen.'

De deur ging open en hij stapte naar buiten. Iedereen begon terug te praten alsof er niets was gebeurd, ondanks dat er vijf doden lagen. Talia keek in het rond om zeker te zijn dat niemand er om gaf. Niemand. Zelf niet de man aan haar tafel. Die maakte zijn maaltijd af. Ze vond het maar een beter idee om te doen zoals de rest en gewoon met haar dag verder te gaan. 

Ze begon te denken. Als dit is hoe mensen reageren, nog maar drie dagen over de grens, hoe zou het wel niet zijn als ze een week verder is? Het maakte haar bang. Haar eetlust was weg. Ze hoopte van dit soort geweld weg te gaan, maar ze vindt het gewoon op een andere plek terug. Al die verhalen die ze hoorde, al die gesprekken die ze had met kooplui, waren allemaal gelogen, fout.

'Hoe verder oosten je gaat, hoe vrediger het wordt,' zeiden ze tegen haar.

Plots voelde ze zich niet meer zo vrolijk. In Vadaton heerste een militaire dictator die zichzelf koning noemde. Thuis was het vredig maar daar had ze geen keuze. Ze moest wel vluchten voor ze haarzelf dat liet ondergaan.

'Help me even, wil je?' zei de barman tegen de brede man aan de bar. 

Hij nam een van de doden bij de oksels en sleepte hem naar buiten, via de achterdeur. De grote man waarmee hij praatte, nam de dolk in de pilaar en trok het er uit. De arm ving hij op. Er stroomde bloed uit. Talia draaide weg. Genoeg geweld. Genoeg bloed. 

In Aebenië zou ze veilig zijn. Verder oostwaarts. Daar was de wereld anders voor mensen zoals zij. Daar kon iedereen een gewoon leven leiden, ongeacht hoe of wat ze waren. Talia maakte haar bord leeg. Het smaakte niet meer zo zacht en warm als voor het gevecht. Het water was niet meer zo fris. 

Ze nam haar zak en gooide het over haar schouder. De barvrouw zag haar vertrekken en ging het bord en mok ophalen. Talia stapte de deur uit. De koude lucht rook fris en niet meer naar natte hond, rook en bloed. Haar adem was stoom. Agea stond nog steeds aan haar balk vastgebonden en nam nog een hap hooi. Er stonden veel meer paarden sinds ze naar binnen was gegaan. Waarschijnlijk waren dat de paarden van de vijf kompanen. 

Talia deed haar mantel terug aan. Haar rug begon te rillen van de koude. De rest van de dag zou ze nog reizen. Haar benen hadden gerust, ze had terug energie. Agea had ook haar rust gehad. Ze waren klaar om de rest van de dag te reizen.

'Hey, meisje,' begroette Talia het paard.

Ze streelde haar nek.

'Ben je klaar om verder te gaan?'

Het paard reageerde niet. Talia trok haar wenkbrauwen omhoog.

'Oké, klaar of niet, we gaan.'

Ze maakte de teugels los en steeg op. Ze zag een kar voorbij rijden. Er lag fruit in. Ze herinnerde zich de markt. Ze wou er nog naartoe gaan. De zin ervoor kon ze niet vinden. Wat er zich binnen had afgespeeld, verpestte haar goede bui. Ze keek weg van de markt en verder de straat op. De weg leidde terug in het bos. Nog enkele weken. Dan kon ze doen wat ze wou. Nu was er een doel en een manier om daar te geraken. Naar het oosten.Ze zuchtte. Haar voet duwde zachtjes in de zij van Agea. Het paard begon te stappen.

Continue Reading

You'll Also Like

810 42 14
Niemand die de schat van Blackbeard is gaan zoeken is levend teruggekomen, maar niemand had dan ook een kaart. Als blijkt dat iemand toch een kaart h...
3.2K 35 22
Sofie gaat met haar vrienden groep op Ski-vakantie. Op een dag komen ze een jongen tegen in de lift. Wil je weten hoe het af gaat lopen moet je maar...
135K 9.3K 51
River is een meisje van zestien jaar oud met een probleem: ze is normaal. Het had geen probleem hoeven zijn als ze niet uit een manimal familie kwam...