De Chaos #1 - De Verbreking

Oleh Rani1999

723 77 18

Al meer dan tweehonderd jaar leven mens en monster vredig samen. Natuurlijk zijn er spanningen. Zo is er door... Lebih Banyak

De Chaos
2
3
4

1

210 23 10
Oleh Rani1999

1

Ripper

Met razendsnelle passen schiet ik de stegen door, mijn voeten tikkend op het beton. Met een soepele sprong ontwijk ik de omgegooide vuilnisbakken en kartonnen dozen en zie mijn slachtoffer aan het einde van de straat een hoek om slaan.

Zolang hij de hoofdwegen niet bereikt, heb ik vrij spel.

Met een roofdierachtige grijns op mijn gezicht versnel ik mijn pas en begin op hem in te lopen. Ik kan zijn angst ruiken; een dikke, drukkende wolk die mijn longen binnendringt en mijn bloeddorst alleen nog maar sterker aanwakkert.

Er branden hier weinig lichten, dus voor hem moet het een hele opgave zijn om nergens tegen te knallen of de verkeerde kant op te rennen. Helaas voor hem heb ik geen moeite met deze totale duisternis.

Voor mij is iedere beweging en ieder voorwerp haarscherp afgetekend, haast alsof het dag is, en ik hoef dus nergens voor terug te deinzen. Anders dan zijn zwakke, menselijke vaardigheden, die hem ooit tot het dominerende ras hebben gemaakt, ben ik een geboren roofdier en heeft hij zijn status als heerser allang weer verloren.

In de verte, ergens achter me, hoor ik vage kreten. Ik weet dat ze voor mij bedoelt zijn, dat mijn vrienden me proberen te waarschuwen en tegen te houden, maar ze houden me niet bij nu ik eenmaal op scherp sta en ik sluit mijn gedachten voor hen af, focus me volledig op de rennende gedaante voor me.

Met een onmenselijke krachtinspanning spring ik op een vuilnisbak en zet me af. Mijn handen graaien naar de regenpijp boven mijn hoofd en maaien in de lucht. Er gaat een trilling door mijn lijf als het me lukt om het ding beet te grijpen en ik trek me omhoog, begin tegen het oppervlak op te klimmen.

De scherpe plastieken randen bijten in mijn huid, snijden het vel open, maar dat deert me niet. In plaats van zielig te gaan janken omdat ik een stuk of tien splinters ben opgelopen, begin ik enkel sneller naar boven te schuifelen en spring lichtvoetig op het dak van de flat.

Hier is het een stuk rustiger, al giert de wind wel langs mijn oren en blaast ze mijn haren voor mijn ogen. Razendsnel draai ik me om en roep: "Cat!"

In minder dan een seconde springt er een zwarte schim op het dak en schiet in een vliegende vaart op me af. Ze remt af voor mijn neus en grijpt me meteen bij de arm. "Wat ben je aan het doen, Ripper?" Haar stem klinkt scherp. "Ben je gek geworden?"

Ik frons mijn wenkbrauwen. "Wat bedoel je?"

"Je zit verdomme achter een mens aan!" Cat trekt me hard naar zich toe en ik voel opkomende tranen prikken in mijn ogen door de stevige greep die ze hanteert. "Je had beloofd dat je dat niet meer ging doen!"

"Maar hij is knap," kaatst ik terug. Met een snelle beweging grijp ik haar vingers beet en trek ze uit elkaar tot ze kraken.

Jammerend laat ze me los. "Au, verdomme!"

"Ik heb een elastiekje nodig," zeg ik. "Mijn haar waait steeds voor mijn ogen. Om nog maar te zwijgen over het feit dat het ziek irritant is als ik zijn bloed ben aan het drinken. Vorige keer had ik de helft van mijn haar mee opgezogen."

"Je krijgt niets van me, Rip," snauwt Cat met vuurspuwende ogen. "Je hebt beloofd hem niet te doden."

"Maar..."

"Kijk, Rip." Ze zet haar handen in haar zij. Haar zwarte mantelpakje lijkt op te gaan met de omgeving, waardoor haar bleke huid licht lijkt uit te stralen. "Iedere keer als je een of andere lekkere gozer tegenkomt en erop verliefd wordt, vermoord je hem."

Ik bijt hard op mijn lip. "Ja..."

"En daarna zit je een week depressief bij ons uit te huilen omdat je hem mist. Heb je enig idee hoe vreselijk vervelend dat is? Ravir wordt er gek van, man."

"Ja, ik weet het. Ik kan er ook niet aan doen dat mensenjongens me meer aantrekken dan vampierjongens. Het is niet dat ik dit zo geweldig vind."

"Straks krijgen we problemen met de andere mensen," zegt Cat, nu iets geduldiger, "en dat wil je toch niet? De laatste keer stak een van hen jou met een hark. Was dat fijn?" Voor ik antwoord kan geven voegt ze eraan toe: "Om je er nog maar even aan te herinneren dat we toen een week niet binnen mochten in de plaatselijke pubs en onze toevlucht moesten zoeken in ranzig dierenbloed om niet dol te worden."

Oké, daar heeft ze een punt. De laatste keer dat ik een mens had vermoord, was het iemand geweest die blijkbaar heel geliefd was bij het mensenvolk. Hij heette Derek en was een of andere schrijver, tot ik zijn ziel uit zijn lijf zoog en hem voor dood in een steegje liet liggen. Toegegeven, de week daarna was écht niet aangenaam.

"Dus," Cat kijkt me strak aan en ik ontbloot mijn tanden, "wat ga je doen, Rip?"

Ik probeer mijn hoofd helder te krijgen, want ik weet dondersgoed dat ze gelijk heeft. Als ik deze jongen vermoord, die trouwens Theo heet, zullen we hoogstwaarschijnlijk wéér een week moeten zien te overleven op caviabloed of kattenbloed – geloof me, dat is niet te eten.

"Ik..." Ik beweeg met mijn sneaker over de grond en zucht. "Goed. Ik zal hem met rust laten. Door jou is hij nu toch al ontsnapt."

Cat geeft me een kort en gespannen glimlachje. "Eindelijk. Je begint het te leren, Rip." Ze loopt wat dichter naar me toe en slaat een arm om mijn schouders. "Ik snap dat het moeilijk is," vertelt ze me. "Dat hebben we allemaal bij iemand die we leuk vinden, maar je moet het echt leren controleren. Er zijn andere manieren om je goed te voelen. En trouwens, we mogen echt niet klagen. In de pubs kan je gewoon een beker bloed gaan halen, doen we dat anders?"

Ik kijk mijn vriendin vanonder mijn wimpers aan, bestudeer kort haar gezicht. Ze lijkt oprecht, wilt me echt helpen. Ik zucht. "Goed, ik heb toch wel nood aan een sapje."

Haar ogen lachen. "Komt voor de bakker."

Samen dalen we het dak weer af.

***

Een tiental minuten later lopen Cat en ik de plaatselijke pub binnen.

Op dit uur van de dag – of nacht – is het zoals te verwachten redelijk druk. Mensen zijn er niet te zien, want die hebben zich, als ze slim zijn, binnen verschanst omdat ze weten dat de meeste roofdieren vooral 's avonds agressief uit de hoek kunnen komen.

Er rinkelt een vrolijk belletje als we binnenkomen en de meeste bezoekers kijken nieuwsgierig op. Het liefst wil ik mijn ogen verbergen – die nog wel rood zullen zijn van de opgehouden bloeddorst – maar dat gaat nogal moeilijk en de tl-buizen die zoemend boven ons hoofd hangen, doen de kleur geen goed.

In plaats daarvan laat ik mijn hoektanden verlengen, zodat ze een stukje tussen mijn lippen doorpiepen en waarschuw daarmee de omstanders dat ze geen grappen moeten uithalen of neerbuigend tegen me moeten doen. Eén verkeerde beweging en ze zijn er geweest.

"Kom mee." Cat trekt me achter zich aan naar de toog, waar weerwolf Carter een bierglas schoonveegt. Zijn enorme armen, gespierd en breed als staalkabels, lijken de gehele ruimte in beslag te nemen. Als hij ons ziet, spannen de aders onder zijn huid aan als staalkabels, maar hij glimlacht wel. "Hé, dames!"

Cat leunt tegen de toonbank aan en schenkt hem een verleidelijk lachje. Weerwolven en vampiers liggen elkaar niet zo, dat weet iedereen, dus we doen allemaal ons best om aardig tegen elkaar te zijn. Het enige wat mij steeds meer verontrust, is het feit dat Cat vaker en vaker in Het Wolfhuis te vinden is. De blikken die zij en Carter wisselen, wakkeren mijn vermoedens alleen maar aan, maar ik zeg er niets van – zoals iedere keer.

"Hoe gaat ie, Carter?" Cat heeft een hand op het hout gelegd en kijkt hem strak aan. De typische gouden weerwolfogen van Carter verwijdden zich. "O, goed hoor. Het is hier alleen kleredruk. Echt niet normaal, man. Een paar uur geleden zat het hier vol mensen, "hij buigt zich samenzweerderig naar ons toe, "en ze waren zwaarbewapend."

Ik frons verbaasd. "Hé, waarom dat nou weer? Ze weten toch dat niemand ze iets aandoet zolang ze maar binnen zijn voor de avondklok of niemand uitdagen?"

Carter schudt spijtig zijn hoofd. "Ik heb ook geen idee, Rip, maar het zag er verdacht uit. Ze waren allemaal in het zwart gekleed en de blikken in hun ogen...," hij rilt kort, "... kan ik niet beschrijven. Zo koud... Haast kouder dan jullie."

Cat en ik wisselen een geërgerde blik uit. Het is zó irritant als andere monsters spreekwoorden gebruiken die op ons slaan; we weten zelf ook wel dat we nogal koelbloedig overkomen. Weerwolven zijn snikheet, vampiers zijn steenkoud en bla, bla, bla.

Ik schraap mijn keel. "Ach ja, ze zijn nu weg, dus als ze dood gaan is het hun eigen schuld, niet?"

Carter knikt peinzend. "Ik denk het, ja. Ze zeiden dat ze vanavond misschien wilden terugkomen, maar ik geloof dat dat opschepperij was. Ze weten dondersgoed dat het riskant is om rond middernacht een pub binnen te lopen die overladen is met vampiers of andere monsters."

Ik knik begrijpend. "Hé, Carter, ik wil niet onbeleefd doen, maar ik heb echt dringend nood aan een bloedbeker. Kan dat?"

De weerwolf knijpt zijn gouden ogen samen en kijkt me verbaasd aan. Cat raakt heel even zijn arm aan. "Serieus, Carter."

Carter trekt met een ruk zijn arm weg, zijn wangen plots lichtjes rood onder de stoppeltjes. "Eh, goed," raspt hij. "Komt eraan. Wat wil jij, Cat?"

"Doe maar een aardbeiensmoothie," zegt ze. "Ik ben op dieet."

Carter kijkt haar even stomverbaasd aan en knippert nogal dom met zijn ogen. "Op dieet?" vraagt hij vol onbegrip. "Jij?"

Cat glimlacht gevleid. "Ik meen het. Dat mensenbloed begint me soms de keel uit te hangen en het is wetenschappelijk bewezen dat vampiers hun bloeddorst makkelijker leren onderdrukken als ze een rood drankje drinken van andere oorsprong. Ik test het nu uit."

Carter lijkt vertederd en haalt een hand door zijn bruine haren heen. "Dat is dapper van je, Cat," zegt hij zacht. "Hopelijk werkt het."

"Ik hoop het ook..."

Als hij is verdwenen, verstrengelt Cat haar vingers met elkaar en staart nietsziend naar de plek waar hij net nog stond. De smoothie maakt hij waarschijnlijk aan de bar, maar het bloed haalt hij uit de voorraadkast om de meeste monsters en mensen niet af te schrikken. Eerlijk gezegd snap ik niet waarom het niet gewoon als bier of wolfswortel drank getapt kan worden. Er zijn echt wel ranzigere dingen te koop hier, en die worden ook gewoon open en bloot tentoongesteld.

Dan dringt het tot me door waarom het bloed zo veilig wordt bewaard en zoals altijd voel ik me een verdomde idioot bij dat besef. Dit is voor vampiers zoals mij, diegene die soms moeite hebben om zichzelf te beheersen. Carter wil vast niet hebben dat ik als een dolgedraaid beest op zijn toonbank spring en hem naar de strot vlieg om dat bloed te kunnen drinken...

Ik zucht.

"Is er iets?"

De neerslachtige blik in mijn ogen moet Cat gewekt hebben uit haar overpeinzingen. Zo snel mogelijk schud ik mijn hoofd. "Er is niets."

Ze fronst. "Rip, ik weet dat je je slecht voelt, maar het is voorbij. Je hebt dat mens niet vermoord, wees trots."

"Ben ik ook," lieg ik. Eigenlijk voel ik me vooral onverzadigd en teleurgesteld omdat ik hem niet heb weten te doden, en tegelijk voel ik me een lafaard omdat ik me nauwelijks kan beheersen bij lekker ruikende mensen in de buurt. "Het is gewoon zo klote dat ik er zovele moeite mee heb. Ik ga nu al veertig jaar mee..."

Cat strijkt even over mijn arm. Niet te lang, zodat ze geen argwaan wekt bij de andere bezoekers. Zij geloven dat wij vampiers kil en bloeddorstig zijn, wat er altijd voor heeft gezorgd dat niemand ruzie met ons zoekt. Eén klein foutje kan ons verlagen tot hun niveau. "Dat komt allemaal wel goed. Vergeet niet dat Ravir en ik al dubbel zo lang meedraaien op deze vervloekte bol. Zelfs wij hebben er soms nog moeite mee."

Ik glimlach verbitterd. "Mm."

"Geloof me maar."

Voor ik nog iets kan zeggen, verschijnt Carter weer. In zijn hand heeft hij in plaats van één beker, twee bekers en hij geeft ze me allebei aan. "Alsjeblieft, Rip. Twee bekers voor onze onverzadigde vampier. Je hoeft maar voor een te betalen."

Cat werpt hem een scherpe blik toe, waarna ze mij even jaloers aankijkt, maar ik schud nauwelijks merkbaar mijn hoofd om haar gerust te stellen. Het bloed heeft mijn neus nu al gevuld en ik begin te watertanden, helder denken wordt steeds moeilijker.

"Ik betaal wel." Cat graait in haar zak. "Zoek jij maar alvast een plaatsje uit."

Dat laat ik me geen twee keer zeggen en ik schiet langs de verschillende tafels door tot ik een kleine plek in de hoek van de pub weet te vinden en op een stoel plof. Nog voor Cat er is scheur ik de verpakking van het ritje en ram het door de beker heen.

Mijn ogen gaan dicht als de eerste druppels bloed mijn lijf binnenstromen.

Het handige aan voorverpakt bloed blijft het feit dat je niet meer hoeft te jagen en dus geen mensen tegen je in het harnas jaagt, maar er zitten ook nadelen aan vast. Eén daarvan is dat het koud is en opgewarmd wordt in de magnetron. Daardoor is het nogal dik en papperig en verliest het zijn intense smaak.

Helaas zit er niets anders op dan me hiermee tevreden te stellen, dus ik slurp de eerste beker tot de laatste druppel leeg. Als ik met een zucht mijn ogen weer open, staart de halve pub me met geïnteresseerde of bange ogen aan.

Beschaamd schuif ik de beker aan de kant en zeg: "Valt er wat te zien?"

De hoofden draaien zich weer weg.

Cat en Carter staan nog steeds te praten aan de toog en ik zie hoe de weerwolf moeite heeft met het thuishouden van zijn handen. Het is een vreemde sensatie om iemand aan te raken die snikheet is als je vampier bent, maar voor die wolf moet het nog vreemder zijn om iemand te betasten die ijskoud is.

Ik geloof niet dat ze een stel kunnen worden, ook al zien ze er wel schattig uit.

Een menselijke serveerster – wat een dapper kind – loopt rakelings langs me heen en zet twee lamsboutjes neer voor een weerwolvenstelletje. De twee gebruiken niet eens bestek om het vlees te eten, maar werken het met hun handen naar binnen.

Dat doet me beseffen dat het bijna volle maan is – dat zou dus een dagje binnenblijven worden voor iedereen die geen weerwolf is.

Verveeld steek ik het rietje in de tweede beker en begin eraan te sabbelen. Uiteindelijk komt Cat op me toegelopen, al lijkt het wel huppelen, en ploft naast me neer. Als ze geen vampier was, zou ik bijna kunnen zeggen dat ze bloost.

"Lekker gepraat met je sexy hond?" mompel ik.

Ze hapt naar adem. "Hij is geen hond, Rip! Weerwolven haten het als je dat tegen ze zegt, dus doe dat voortaan niet meer!"

Ik lach enkel.

"En ja, wat is daar mis mee? Praten mag toch?" Ze trekt sceptisch een wenkbrauw op en neemt een slokje van haar aardbeiensmoothie. Het lijkt haar te bevallen.

"Mm," snuif ik. "Als het maar bij praten blijft."

"Huilende honden," lacht Cat en ze geeft me een stomp tegen mijn arm. "Houd alsjeblieft je mond, Ripper. Dit hoef niemand te weten."

"Het was overduidelijk." Ik zuig nog wat aan mijn rietje. "Iedereen kon zien dat jullie elkaar wel wilden opvreten."

"Sst."

Er rinkeltje weer een belletje en we kijken tegelijk op. Een knappe vampier met blonde haren en groene ogen kuiert op zijn dooie gemakje naar onze tafel, zijn handen diep weggestoken in de zakken van zijn spijkerbroek. Met een lome glimlach op zijn gezicht trekt hij een stoel bij en laat zich naast me neerzakken. "Dames."

"Ravir!" joelt Cat meteen. "Wat doe jij hier?"

"Hoi," mompel ik.

"Ik?" Hij fronst. "Ik hoorde Ripper op jacht gaan en dacht van: shit, daar gaan weer. Dus ik sprong uit bed, trok snel wat kleren aan om dit goddelijke lijf te verhullen, en rende achter haar aan. Ondertussen was jij al vertrokken, Cat."

"Zat jij ook achter ons?" vraag ik. "Dan ben je nog slomer dan ik dacht, als je er nu pas bent."

"O, je speelt gevaarlijk spel, prinses," zegt Ravir grijnzend. Zijn witte tanen blinken fel. "Je weet dat ik sterker én sneller ben dan jou."

"Had je gedacht."

Lachend pakt hij mijn bloedbeker beet en kapt de volledige inhoud naar binnen. "Mm, lekker."

"Verdomde klootzak," snauw ik. "Dat was van mij!"

"Nu niet meer." Ravir likt met een zwoele blik het resterende bloed van zijn lippen en ik verkoop hem een mep. Met zijn handen in de lucht smeekt hij om genade. "Prinses, alsjeblieft! Ri-Ri, doe nou niet!"

Ravir is de enige die me zo noemt en ik word er horendol van. Mijn ogen ten hemel rollend laat ik me naar achteren vallen op mijn stoel en werp hem een minachtende blik toe. "Verrekte vampier."

"Alles wat je zegt ben je zelf."

Naast me proest Cat het uit. "Sukkels," zegt ze vol genegenheid. "Jullie zijn zó geen echte vampiers. Veel te kinderachtig en hopeloos. Gelukkig dat jullie mij hebben."

"Ja, moeder," mompelt Ravir.

Ik schud langzaam mijn hoofd en werp hen allebei een liefdevolle blik toe. We zijn inderdaad allemaal hopeloos en verdoemde sukkels, maar we gaan wel samen naar de hel en niet alleen.

Lanjutkan Membaca

Kamu Akan Menyukai Ini

90 38 7
Dafyne leeft in een wonderlijke, woestijnachtige wereld waar elke seconde je dood kan zijn. Maar wat wil je ook als je letterlijk boven de hel woont...
20.4K 645 27
Ze willen haar. Ze vormt een bedreiging voor hen. Maar zullen ze de machtige prinses van Joyfourt te pakken krijgen? En kan zij de oorlog stoppen? Al...
1.9K 105 33
Ze houden van een gewoon meisje, ze haten ons. Ze houden van een braaf meisje, daar val ik ook af. Rowan heeft altijd al een zwaar leven gehad. Verb...
338 0 16
Na het auto ongelijk waarbij haar ouders waarschijnlijk overleden, woont Kaya alleen in een bos genaamd Het Duisterwoud. Nou ja, alleen? Ze woont sa...