1

527 47 12
                                    

Het was winter, precies 2 November, in mijn 18e levensjaar. Mijn ouders hadden besloten dat ik depressief was, en mijn vriend, Noah, had besloten dat we voortaan samen dingen moesten doen om van mijn "depressiviteit" af te komen. Ik, had echter, besloten dat ik daar niet aan mee zou doen. Ik was echter niet depressief. Je kon de wereld bekijken vanuit 2 hoekpunten, genaamd positief en negatief. De negatieve kant was echter meer realistisch dan de positieve. Je kon het dus geen depressiviteit noemen. Meer realisme.

Ook hadden mijn ouders besloten, net als Noah, dat ik naast depressie ook een groot deel miste van socialisme. Realisme, in mijn geval, en depressie hadden een groot verband (relatie) samen. Als de realiteit nogal negatief is, vanuit iemand beeld, dan kan dat een grote invloed hebben op de socialiteit, zo zeiden mijn ouders. Ik gaf ze in dat deel een groot gelijk. Ik was niet sociaal, maar ik was er niet mee eens dat ik dat überhaupt had moeten zijn. Het negatieve beeld dat ik had van de wereld, liet me automatisch een negatief beeld geven van mensen. Naar mijn smaak waren ze vreselijk. Naarmate het in handen hebben van macht, waaronder bezittingen die macht van bepaalde dingen kan aanreiken, worden mensen absolute monsters. Ook het feit dat ze allemaal kijken naar het uiterlijk, het feit of ze slim of niet zijn (zelf hebben die mensen natuurlijk een mening welke smaak ze het fijnst vinden, slim of dom), en ook het feit dat mensen af gaan naar de macht die ze dan weer in handen hebben, maakt de mensheid verschrikkelijk. Het klinkt egoïstisch om dat te zeggen, maar de mensheid is egoïstisch. Dus eigenlijk doel ik in het algemeen naar me zelf.

Noah probeerde me, na een preek te houden over hoe belangrijk socialisme wel niet was, en hoe het me beter in het leven zou kunnen laten staan, naar een aantal feestjes en clubs mee te sleuren, ergens in de stad. Natuurlijk werd dat niets, ik had mijn besluit al vast. En dat al een aantal jaar. Ik wist al dat als ik, weer, aan de drank zou gaan, ik niet meer kon stoppen. Ik zou er zo uitfloepen wat ik wel niet vond van de wereld. Dat de aarde maar gewoon een plaats was vol domme, naïeve en vreemde mensen die geen idee hebben waar ze toe in staat zijn en zoals gewoonlijk dom bezig zijn. En dat de goede uiteindelijk beloond zouden worden, en dat de rest dan zou terug denken aan de tijd dat het hen zelf niets kon schelen, en ze zouden spijt krijgen. Ik had het al eens gedaan.

Nadat Noah had ingezien dat het geen zin had om me mee te sleuren naar wat feestjes om me socialer te maken, hadden mijn ouders maar besloten dat ik dan wél vaker buiten moest komen. Anders moest ik maar eens afstuderen en op mezelf wonen, wat feitelijk gezien een loos dreigement was. Maar toch besloot ik naar mijn ouders te luisteren, aangezien ze zo bezorgd waren, en omdat ze vonden dat ik echt ongezond bezig was. Ik liep dus steeds vaker buiten, een paar blokjes om. Ik zag allerlei mensen, van verschillende soorten. Goed of kwaad, het goed of kwaad in mijn blikveld. Ik zag mensen stelen, maar ik zag ook mensen die een portomonnee vonden en dan zonder er iets uit te halen terug brachten naar de eigenaar. En ouderen die begonnen te schelden tegen jongeren die roekeloos over de stoep reden, en die dan weer terug begonnen te schelden. Maar er waren ook lieve, oude vrouwtjes die, toen ze bijna werden overreden, als een gek "sorry!" begonnen te schreeuwen. Er waren goede mensen op de wereld, ze lieten zich alleen niet horen.

Uiteindelijk vonden mijn ouders, en Noah, dat dit me alleen maar "depressiever" maakte. Ik zelf vond dat het lopen me steeds beter deed, het liet me inzien hoe de wereld echt was, en het gaf me meer bevestiging van mijn eerdere gedachtes. Ze vonden dit echter niet de bedoeling, en toen werd het tijd dat ik een baantje zou zoeken. Ik protesteerde natuurlijk om dat idee, ik zou geen baan nemen Ik zou er geld mee verdienen. Geld was een stevige tak van het kwaad. Ze vroegen me feitelijk gezien om het kwaad bij te staan, en ik was niet van plan om dat te doen. Het zou me afleiden, zeiden mijn ouders steeds. Hun bezorgde uitdrukking was nog erger dan daarvoor, en ik had het gevoel gekregen dat ik verplicht was om het te doen. Het was natuurlijk onzin, en ik zou er waarschijnlijk niet beter op worden. Ik hielp echter het kwaad, en dat maakt niemand in feite beter. Toch deed ik het maar, voor mijn ouders en Noah, en ik had na wat zoeken eindelijk een baantje gevonden. Een krantenwijk bij de winkel ergens om de hoek. Het betaalde niet veel, zeg ik eerlijk. De eigenaren van de winkel waren aardig oude mensen. Ze hadden vele rimpels, en de haren waren flink grijs geworden. Toch waren ze vreselijk aardig en behulpzaam, en leken ze me de perfecte bazen. Dus nam ik het baantje aan, en ik begon 2 dagen later met het bezorgen.

Precies 850 meter van de winkel vandaan op 18 November om precies 06:43 in de ochtend, zag ik haar.

NegativeWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu