𝐈

306 19 8
                                    

Zenuwen gierden door haar lijf, de onzekerheid over haar afdeling maakte haar zo onzeker. Haar oudere broer had zich er nooit zoveel zorgen over gemaakt, hij zei altijd: "Geen afdeling was slecht of minder goed". Maar toen ze over de Wegisweg liep hoorde ze het anders, kinderen rondbazuinen dat je absoluut niet in die ene afdeling moest komen. Anders was je een verrader. En nu was ze bang dat ze het lot van haar voorouders volgde en net zoals hen als een verrader werd gezien.

Net als hun voorouders.

En hun voorouders.

Ze keek naar haar broer, zijn zwarte haren die reikte tot de bovenkant van zijn oor, ze zag hoe zijn donkere ogen met die zelfverzekerde blik rond keken over het platform op zoek naar zijn vrienden. Ze begreep niet hoe hij de emoties binnen in hem niet liet zien, hij was een gesloten boek. Zij een open boek- iets wat ze dan niet gemeen hadden.

Ze leek best wel op haar broer qua uiterlijk. Ze had dezelfde golvende diep donkerbruine haren, die van haar kwamen tot halverwege haar hals. Ze hadden allebei dezelfde blik in de ogen en de gelaatstrekken waren bijna uniek. Alleen hun ogen en gezichtsuitdrukking waren anders. Haar broer had alle trekjes van hun gestorven vader, terwijl zij meer op haar moeder leek.

Soms was ze blij dat ze niet op haar broer leek qua karakter, zijn karakter hing haar namelijk vaker de nek uit en ze vond het geen fijn idee dat mensen haar zo misschien ook zagen. Hij was altijd vervelend tegen hun ouders, zelfs tegen de leraren. Hij durfde tegen kinderen te zeggen dat hun kleren niet leuk waren en soms zei hij recht in hun gezichten dat hij ze stom vond. Terwijl zij al nachten wakker bleef om alleen iets te zeggen tegen de mensen om haar heen.

Ze waren erg verschillend.

Haar broer maakte bij iedereen vrienden, veel meisjes vielen voor hem. Hij was stoer en dapper, een van de redenen waarom hij in het huis van de dapperheid was geplaatst.

Zij daarentegen probeerde iedereen te mijden en zo min mogelijk ruzie te maken zodat ze niemand pijn deed. Ze was rebels, furieus en als iemand om haar mening vroeg kon ze het niet weerstaan om niet eerlijk te antwoorden. Als iemand iets gemeens tegen haar zei kon je een grote mond terug verwachten.

Thuis leefde ze een heel ander leven dan op school of in de buitenlucht. Haar thuissituatie was fijn en haar moeder weerhield haar niet van om nieuwe dingen te ontdekken. Een keer was ze met haar naar een Dreuzel Bibliotheek geweest om boeken te halen, alleen omdat ze wilde weten waarom Dreuzels in plaats van uilen en katten vaker honden als huisdier hadden. Wel de familiegeschiedenis van hun familie niet de beste was die je kon hebben en ze door de rest van de Tovenaarswereld werden buitengesloten, was ze gelukkiger met haar familie dan ze kon zijn.

Ze had haar vader nooit gekend, hij stierf toen ze nog heel jong was en de enige manier dat ze wist hoe hij eruit zag was door de foto haar moeder had neergelegd op de haardmantel. Doordat ze alleen met z'n drieën waren in het huis dat tegen het wilde bos aan lag was ze opgegroeid met de constante gezelligheid van haar broer.

Ze besefte dat ze nog nooit alleen met hem was geweest in een onbekende plek, die voor haar broer al bekend was geweest. Hij schepte er altijd over op en vertelde haar alles wat hij meemaakte op de trein en op het perron.

Perron 9 ¾ .

Haar ogen gleden over het drukke perron, tovenaarsfamilies namen afscheid van hun kinderen, er waren leerlingen die hun gewaden al hadden aangetrokken, maar sommige studenten stonden nog in hun normale kleren op het perron. Haar ogen vingen rood haar op, ze herkende hun gezichten en wist meteen dat het familie Wemel was. De Wemel familie waren bijna buren van hen en tijdens een van de kerstdagen waren ze wel eens op bezoek geweest.

𝐏𝐑𝐎𝐓𝐄𝐂𝐓 𝐇𝐈𝐌- The Lupin SagaWhere stories live. Discover now