The Hunters 2

442 10 3
                                    

2

Toen ik wakker werd was het schemerig in de kamer. Een sprankje zonlicht scheen door de kier van de gordijnen en ik rekte me kreunend uit.

‘Morgen.’ Ethan keek me slaperig aan vanaf zijn bed en gaapte luid.

Ik knikte hem toe en wreef de slaap zo goed en zo kwaad als het ging uit mijn ogen. Ik had slecht geslapen, was twee keer wakker geworden en had daarop twee keer meer dan een half uur wakker gelegen. Het leek alsof mijn geest geen rust had kunnen vinden.

Ethan was de eerste die omhoog kwam en naar de badkamer verdween voor een korte douche. Toen hij klaar was ging ik en kleedde me gauw aan.

‘Als we doorrijden zijn we morgenochtend thuis,’ zei Ethan toen we klaar waren om te vertrekken.

Dat betekende rijden zonder stoppen. Ik knikte, ik deed de laatste tijd niet anders. In de auto, een Cadillac Escalade, sliepen we, aten we, dronken we, we leefde er als we op reis waren. De grote terreinwagen was ons tweede huis, al sinds ik hem gekregen had op mijn twaalfde verjaardag. Elke DH had een auto, maar sommigen reisden liever met zijn tweeën of drieën in één auto.

Beneden haalde we koffie bij het ontbijt. De koffie was slap en niet te drinken, maar we hadden onze dagelijkse dosis cafeïne nodig om de hele reis wakker te blijven en geen andere auto’s aan te rijden van de slaap.

Ethan dronk er twee, ik drie en toen stapte we de warme parkeerplaats op. De zon stond nog laag aan de hemel, maar het was al warm en droog.

‘Ik rij het eerste stuk wel,’ zei Ethan en hij ging achter het stuur zitten met zijn koffie nog in zijn hand.

Ik schoof naast hem en trok het portier met een klap dicht. Meteen liet ik mijn hoofd tegen de stoel zakken en slaakte een vermoeide zucht.

‘Niet geslapen, bro?’ vroeg Ethan terwijl hij zijn koffie in de bekerhouder zette en de sleutel omdraaide.

Ik trok mijn schouders op. ‘Nauwelijks.’

‘Je moet kappen met piekeren. We doen dit al jaren, het wordt tijd dat je beseft dat die wezens, die dingen, geen mensen zijn. Ja, ze zien eruit als mensen en in die lichamen zaten ooit mensen, maar het zijn geen mensen meer.’

Ik was de tel kwijt hoe vaak mijn broer dit al tegen mijn gezegd had. Dat die lichamen niet meer dan omhulsels waren van iets duisters en kwaads. Van iets dat vernietigd moest worden.

Ik nam een slok van mijn koffie en keek voor me uit. Ik was me bewust van de blik van mijn broer naast me, maar zei niets.

Het eerste deel van onze reis legde we af in stilte, terwijl de zon hoger aan de hemel klom en het landschap veranderde. Ik sliep een uur of vier en nam daarna het rijden over.

Ethan klapte de stoel naar achteren en sloot zijn ogen. Het leek misschien alsof hij sliep, maar ik wist dat hij dat niet deed. Daar kende ik mijn broer te goed voor. Als we op reis waren en reden, sliep hij nauwelijks. Dan was hij gefocust op wat er ook zou kunnen gebeuren.

The HuntersHikayelerin yaşadığı yer. Şimdi keşfedin