Hoofdstuk 1.

298 7 4
                                    

1

Lucas staart me lang aan. Zijn ogen zijn lichtblauw en er zitten zwarte stipjes in. Mijn knieën knikken.  

'Het is uit' mompelt Lucas plotseling. Ik zag het eigenlijk al aankomen, maar laat het niet merken. Er rolt een traan over mijn wang en ik veeg hem snel weg. Ik kijk lang en eenzaam naar de vloer.  

'Je moet weg' zeg ik roerloos. Lucas stopt zijn handen in zijn broekzakken en loopt de kamer uit. Stilletjes begin ik te huilen.  

'Trut!' schreeuwt Lucas plotseling vanaf buiten. 'Je laat het me niet eens uitleggen!' Hij rent de straat uit. Ik staar hem verdrietig na. Mijn sneakers glimmen in het zonlicht dat door een kiertje van het gordijn naar binnen schijnt. Ik loop langzaam bij het raam weg en ga op de bank zitten. Waarom ben ik zo stom geweest om hem niet te laten uitpraten? Misschien was er wel een goede reden om het uit te maken. Ik zucht. Morgen ga ik naar hem toe. Morgen. Ik loop naar het aanrecht en schenk een glas cola in. Wat nou als hij me morgen negeert? Wat nou als hij wegloopt? Misschien laat ik het wel zo. Dan kan hij tenminste niets doen. Niet weglopen, niet schelden en me ook 

niet negeren. Ik voel alweer tranen opkomen. Niet huilen. Niet huilen. Ik bijt op mijn lip om de tranen tegen te houden. Wat moet ik nou? Zal ik hem bellen? Ik haal langzaam mijn telefoon uit mijn zak. Eigenlijk kan je het geen telefoon noemen. Het is eerder een koelkast met knopjes erop, maar je kunt er mee bellen en sms'en. En bovendien, ik heb geen geld voor een nieuwe. De telefoon gaat een paar keer over. Net als ik wil ophangen, hoor ik Lucas' stem.  

'Lucas! Alsjeblieft! Het spijt me! Niet ophangen!' Mijn stem slaat over en ik begin te huilen. Aan de andere kant van de lijn hoor ik een doffe knal. Ik mis hem nu al. De gezelligheid bij hem thuis, zijn lieve ogen, zijn mooie stem. Lucas geeft geen antwoord.  

'Lucas?' Ik besef dat het geen zin meer heeft en ik hang op. Mijn cola is warm geworden door de zon die door de ramen schijnt. Ik loop naar de kast er haal er de hitkrant uit. Het valt me nu pas op dat er jeneverflessen op de grond liggen. Ik zucht. Mijn moeder is al sinds ik twee jaar was aan de drank. Elke avond komt ze dronken thuis met een of andere kerel waarmee ze direct het bed mee in duikt, en de volgende ochtend is hij weg. Er draaien nooit echte relaties op uit. Waarschijnlijk ben ik een 'ongelukje', maar mijn moeder houd vol dat mijn vader weggegaan is toen ze zwanger was. Ik hoop dat mijn moeder eindelijk de waarheid eens vertelt. Dat ik zie dat ze het meent, en niet dat ze dronken met een jeneverfles in haar hand een of ander verhaal lult.

Ik schrik wakker uit mijn gedachten als ik een deur hoor dichtslaan. Daar zal je haar hebben. Zit ik straks opgescheept met een dronken moeder en een vriendje die me niet meer wil.  

'Mam! Gezellig!' Ik zucht. 'Nu al thuis?' Ik kijk op de klok en zie dat het pas vier uur is.  

'Ik ga even liggen.' hoor ik haar mompelen. Lekker dan. Is ze een keer thuis, gaat ze direct liggen maffen. Ik ben het helemaal zat hier. Mag ik een keer voor mezelf opkomen?  

'Doe lekker wat je zelf wilt hoor! Ik ben toch maar je dochter en stel niks voor! Zoek het toch uit! Ik pleeg zelfmoord! Of nee, ik loop weg!' De tranen lopen over mijn wangen. Ik ben boos, maar ook verdrietig. Teleurgesteld. Dat is het goede woord. Ik ben toch maar een meisje. Gewoon een meisje. Net als alle anderen. Bij anderen thuis is het gezellig. Hier weet ik niet eens wat gezellig is. Ik hoor mijn moeder de trap af lopen.  

'Jezus, Sterre. Ik begrijp jouw probleem niet.' Mijn moeder loopt in haar badjas en haar haar hangt slap langs haar gezicht.  

'Mam, je begrijpt het niet. Altijd kom je laat thuis. Je kookt niet, je strijkt niet. Ik moet alles zelf doen. Het is nooit gezellig hier.' Ik bijt op mijn lip om de tranen tegen te houden. 'Altijd jeneverflessen op de grond. Alles ruikt naar drank. Mam, alsjeblieft. Begrijp je mijn probleem nu?' De tranen stromen over mijn wangen.  

'Nee Sterre. Ik begrijp jouw probleem niet. Jij kunt toch ook wel wat doen in huis?' Mijn moeder schenkt een glas jenever in. Nu ben ik boos. Echt boos. Ik ruk de jeneverfles uit de handen van mijn moeder en gooi hem op de grond.  

'Sterre! Waarom doe je dit? Ik heb je toch goed opgevoed?' Mijn moeder pakt een nieuwe fles en neemt een slok.  

'Mam! Ik moet alles doen hier in huis! Jij doet niks. Ik kook, ik strijk, ik was, ik maak alles schoon. Hoezo je begrijpt mijn probleem niet?! En je hebt me niet opgevoed. Ik weet niet wat jij opvoeden noemt, maar dit is niet opvoeden!' Mijn moeder staat roerloos in de keuken.  

'Mag ik dan nu gaan liggen? Ik ben moe.' Ze sloft de kamer uit en loopt de trap op. Stil begin ik te huilen. Waarom ziet ze niet in dat ik problemen heb? Dat ik nooit tijd voor huiswerk heb, dat ik alles doe hier. Ik pak mijn jas en gooi de voordeur achter mij dicht. Stug loop ik de straat over. We wonen mooi. Dicht bij het strand, in het dorp. De straat is omringd door eiken. In de zomer ga ik er altijd onder zitten, en kan ik door de huizen net de zee zien. Ik zie de zee al liggen en voel de natte zeewind in mijn gezicht. Een zwerm vogels vliegt in rondjes boven mijn hoofd. Ik zou wel eens een vogel willen zijn. Geen problemen, lekker de hele dag rondvliegen. Doen wat je wilt. Ik zucht en trap tegen een stok. Het strand is verlaten. Ik zak weg in het zand. De zee is mooi rustig vandaag. Ik trek mijn sneakers uit en loop op blote voeten verder.

SpeakWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu