~ 3 ~

14 1 1
                                        

Langzaam gingen we steeds langzamer rennen. Nog steeds kon je de geweerschoten horen,maar het was al lang niet meer zo duidelijk als voorheen. Ik had nog niet naar James gekeken, maar aan Marlee's uitstraling zag ik dat het niets goeds kon zijn. Toen begon Marlee tegen mij te praten, 'June' zei ze met een beverige stem. Ik wist wat ze bedoelde en langzaam tilde ik James van mijn rug. Toen ik hem voor mij op de grond neerlegde, zag ik waar ik zo bang voor was. Het kleine lichaampje van ons broertje lag roerloos op de grond. Het drong nog niet goed tot mij door, mijn gedachte raasde door elkaar heen. Ik voelde grote steken van pijn en paniek, maar tegelijk voelde ik niets. Ik hoorde Marlee zachtjes snikken. Ik keek nog eens naar de grond en zag het gaatje dat de kogel in het lichaam van James had geboord, langzaam sijpelde kleine hoeveelheden bloed naar beneden. De kogel had zich dwars door zijn rug geboord, James was waarschijnlijk opslag dood. 'Wat gaan we met hem doen?' vroeg Marlee. Ik wist het niet, ik wist niets meer, in een te korte tijd had ik te veel verloren. Wat moest ik doen? We waren nog niet zo ver van de stadsgrens, nog geen twee uur lopen. De politie zou ons hier zo kunnen vinden, maar voorlopig waren die nog wel even bezig in de stad zelf. Ik keek naar Marlee, ik zag een dood moe meisje, een meisje wat al teveel had meegemaakt voor iemand van haar leeftijd. De eens zo vrolijke en opgewekte Marlee was nu nergens te bekennen. 'Ik kan haar niet nog uren laten lopen' dacht ik bij mezelf, maar hier blijven was ook geen optie. We moesten iets van beschutting vinden. Ik keek om me heen, niets. Alleen maar kale vlaktes. Opeens zag ik in de verte iets wat wel een bos leek, ik keek nog eens goed en wist bomen te onderscheiden van de duisternis van de nacht. Het bos was waarschijnlijk een uur lopen, dat moest lukken.
Toen richtte ik me weer op het roerloze lichaampje op de grond. 'We gaan hem begraven' zei ik. Marlee keek me verbaast aan. 'Je vroeg wat we met hen gingen doen' zei ik ' wel, we gaan hem begraven.' 'Hier?' vroeg Marlee met een trillende stem. 'Ja, hier' zei ik terwijl ik met mijn handen in de grond begon te graven. Een tijdje bleef Marlee verbaasd zitten, maar na zekere tijd begon ook zij te graven. In stilte groeven we verder. Beide zijden we niks. Dit was onze manier van het verwerken van ons verdriet.

Na een tijdje was het gat diep genoeg om James er in te kunnen leggen. Ik tilde hem op en legde hem voorzichtig in het gat in de grond. Marlee keek om zich heen en liep vervolgens een sukje naar rechts. Ze kwam terug met een klein bloemetje, wat ze tussen alle verbrande, dorre planten had gevonden. Marlee legde het bloemetje bij James, waarna we met ze tweeën begonnen het gat te dichten. Weer zeiden we niks. Ik hoorde Marlee weer zachtjes snikken, en dit keer kon ook ik het niet droog houden. Marlee en ik zakte samen op de grond, ik sloeg mijn armen stevig om haar lichaam heen. Ik voelde hoe Marlee's hoofd zijn plaats vond op mijn schouder. Ik pakte weer wat aarde en gooide het over James's kleine lichaampje. Langzaam verdween hij uit het oog en na een tijdje zag je alleen nog maar een klein heuveltje op een platte vlakte. Ik pakte Marlee's hand en trok haar overeind. Ik draaide haar hoofd naar mij toe en keek haar diep in haar ogen aan. 'Luister Marlee,' zei ik ' ik heb een plan, maar daarvoor moet je sterk zijn.' Marlee keek me aan en schudde langzaam haar hoofd. 'We kunnen hier niet blijven, dat is te gevaarlijk.' vervolgde ik ' zie je dat daar?' vroeg ik 'Ik denk dag dat een bos is.' Ik keek haar weer aan en ik zag aan haar gezicht dat ze me nog begreep. 'Dat is waar we heen gaan.' besloot ik. Marlee keek me verbaasd aan. 'Zo ver?' vroeg ze ' June zover kan ik niet meer.' Ik hurkte naast haar neer zodat ik recht in haar ogen keek. 'Marlee, luister. We moeten. We kunnen hier niet blijven, dat is te gevaarlijk ze vinden ons hier te snel. Ik denk dat dat bos op ongeveer een uur lopen is, dat kunnen we redden!' Marlee keek mij diep in mijn ogen aan. Ik zag dat ze moe was, maar tegelijk zag ik de moed in haar terugkeren. Ze rechte haar rug en begon te lopen, in de richting van het bos.

We waren nu ongeveer een half uur aan het lopen. Over een paar uur zou de zon alweer opkomen. Ondertussen kon je al goed zien dat het bos wat ik van een afstand had gezien geen klein bos was. Nu dat we dichterbij waren zagen we dat het bos verscheidene kilometers in beslag nam. Alle twee waren we doodop. Gebroken door het verlies en moe van deze lange dag en nacht. Tijden het lopen had ik bedacht dat we een dag in het bos zouden blijven, als dat te doen was. We zouden proberen van takken een hutje of dak te maken waar we onder konden zitten. Van bladeren konden we misschien wel een bed maken, zodat ik net iets zachter lag. Ik had besloten het kleine luchtbed wat we bij ons hadden aan Marlee te geven. Zij had de rust nu harder nodig dan ik. Gelukkig hadden we de oude lappen die Marlee had gevonden mee genomen. We zullen het nogsteeds koud krijgen, maar het is beter dan niets.
Ondertussen liepen we al langs de eerste bomen, het bos begon langzaam vorm te krijgen en de eerste verbrande struiken en bomen waren al in zicht. Het leek wel alsof de brand hier minder heftig was geweest. Verscheidene bomen leken nog ongedeerd en het grootste deel van het bos was nog redelijk intact. Ik liep met Marlee dieper en dieper het bos in, hoe verder we het bos in gingen, des te meer beschutting we hadden. 'Hier kunnen we wel stoppen.' zei ik tegen Marlee. Nog geen seconde nadat ik dat zei plofte ze al neer. Ik ging zoeken naar takken die we konden gebruiken voor een dak. Ik keek om mij heen en zag twee bomen die dicht bij elkaar stonden. Beide hadden een tak die zich op een gegeven moment splitste en twee takken. 'Dat is perfect, als we daar een aantal takken in leggen hebben we een klein dak.' ik begon hout te zoeken en langzaam maar zeker ontstond er een kleine hut. Door de brand was er niet veel hout wat we komen gebruiken voor een vuur, maar ik deed wat ik kon.
We waren ongeveer een kwartier bezig toen ik opeens iets hoorde. 'Shhhht!' sisite ik. 'Wat is er, ik hoor...?' vroeg Marlee. 'Ik hoor iets, het lijken wel voetstappen' onderbrak ik haar, meteen was Marlee helemaal stil. Gespannen stonden we naast elkaar, onze oren gespitst, wachtend op een ander teken van leven. Nog meer voetstappen, nu dichterbij. Ik begon in paniek te raken, wat als het de politie was. Marlee keek me met grote angstige ogen aan. 'Wat gaan we doen?' fluisterde ze. Ik wist het niet, ik pakte Marlee's hand en trok haar achter een boom. De voetstappen waren nu heel dichtbij. Langzaam stak ik mijn hoofd om de boom, richting het geluid. 'Halo? Is hier iemand?' Het hoofd van een gehavende jongen stak door de struiken.

After That DayWhere stories live. Discover now