Hoofdstuk III: Klaar voor de aanval

523 31 4
                                    

"Ik zie ze, Halt. Wanneer beginnen we te schieten?" vroeg Will aan zijn oude mentor, die platgedrukt op het dak van de herberg lag. Hij wees even naar een verkrot hek, dat hopeloos een groep schapen moest tegenhouden te ontsnappen. "Zie je dat hek daar?" Hij zag zijn ex-leerling knikken en vervolgde zijn plan. "Zodra ze dat passeren, beginnen we." 

Weer knikte Will ten teken dat hij het begrepen had. Hij ging nerveus in dezelfde houding liggen als zijn oude leermeester en legde zijn boog voor zijn neus. Hij moest er immers zo meteen snel aankunnen, voordat de schurken het dorp konden plat roven.  "Oké, hier komen ze, klaar?" vroeg Halt even voorzichtig aan zijn oude leerling, die, voor de derde keer al, langzaam knikte.

"Goed, we mikken eerst op de linker flank, daar zitten zo te zien degene met zwaardere wapens!" De oude Jager wees kort naar de linker kant van de bende, waar er inderdaad verschillende mannen rondliepen met zware wapens zoals bijlen, hamers en knuppels. "Mikken!" fluisterde de Jager zacht. "En...Schiet!" Twee pijlen schoten door de lucht en landden middenin de bende zijn linker flank. Will en Halt wisten meteen al dat ze raak hadden geschoten, te horen aan het geschreeuw.

Ze keken even over de dakrand en zagen hoe een fors kerel, met een grote bijl in zijn twee handen geklemd, hopeloos op de grond viel. Ze zagen nog net een lange pijl door de man zijn kuit zitten. De andere pijl, die van Will, was regelrecht door de bovenarm van forse kerel zijn buurman gevlogen, die hield nu, tranend van de schrik en pijn zijn hand om zijn rechterarm geklemd, schreeuwend om hulp.

"Mmh, goed geschoten!" zei Halt tegen zijn metgezel, die zachtjes glimlachte. "Bedankt, maar pas op, daar komen de volgende al aan!" Ze keken weer allebei over de dakrand en legden de volgende pijlen op hun bogen. Ze trokken de pees naar achteren, mikten en schoten weer een duo lading pijlen op de bende af, die ongetwijfeld weer voor grote paniek zorgde. Halt keek tevreden naar de uitslag: eentje zou nooit meer kunnen lopen en eentje zou gewoonweg nooit meer naar huis gaan. Dat zal ze misschien eens leren, dacht de oude Jager.

"Oké, het wordt tijd dat we de onze krijgers eens waarschuwen, denk je niet?" vroeg hij plotseling aan Will. De jongeman knikte, misschien was het nu wel het beste moment, voordat ze helemaal het dorp binnen waren. "Ja, misschien wel." Halt grijnsde kort en stond op, hopeloos proberend zijn gewicht te houden op het houten, hellende dak.

Hij schreeuwde een paar woorden, een paar woorden die hij al bijna vijfentwintig jaar niet meer had gehoord. "MENSEN! AANVALLEN!" Hij zag sommige dorpelingen beneden hem knikken en naar de vijand toe lopen, met hun boeren-en visserswapens in de hand.

Het gevecht, dat tot nu toe al een grote mislukking bleek, werd nu echt wel een chaos. De bandieten werden gewoonweg ingesloten door een bende vissers. Vissers, verdomme! Er werd geslagen, gesneden, gehakt, overal aan hun linker-en rechterflank. Hoe konden die achterlijke vissers nu weten dat ze hier vandaag zouden toekomen, dachten velen onder hen.

Halt en Will keken tevreden naar het tafereel, de dorpelingen zouden zich nu vast wel kunnen redden, dachten ze allebei. Ze gleden voorzichtig het dak af en slopen naar hun paarden, die met een blik van: Komt er nog wat van? stonden te wachten op hun baasjes. Toen ze in het zadel klommen, keek Halt nog een laatste keer naar het dorp. "Wat denk je Halt, redden ze het?" vroeg zijn ex-leerling, duidelijk bezorgd en angstig.

De Jager tuitte zijn lippen. "Wel, de bende is nog maar met vijf... En de dorpelingen zijn met vijf keer zoveel. Ja, ze redden het wel." Dat gezegd zijnde liet hij zijn paar van koers veranderen. "We gaan naar het noorden, kijken of we daar ergens een boot kunnen vinden!" Will knikte even en bleef nog even staan kijken. Halt had gelijk, dacht hij, ze konden zichzelf wel redden. Ze waren met genoeg! Hij bleef staan kijken tot Halt's stem humeurig riep: "Komt er nog wat van?!"

Terug in de herberg bij Arnaut en Gilan...

Eron zuchtte even toen hij zijn verhaal afrondde. Hij dacht dat alles nu wel duidelijk was, maar Gilan had nog vragen. "Hoe komt het dat u terug bent en bijna niemand anders?" De waard "Ik kwam meteen terug, net als een paar anderen,  toen we hier terugkwamen zagen we dat er misschien drie bandieten waren gevlucht. Maar al de rest lag oftewel dood  of gewond in de modder. De Jager knikte. "Goed, goed. Zeg, beste man, is er toevallig hier in Shelley een vissersbootje beschikbaar? Ik en mijn metgezel hier," hij trok Arnaut even naar zich toe, "hebben voor lange tijd eentje nodig, ziet u."

Eron leek verbaasd. Wat konden die twee nu met een vissersbootje? Zalm of kabeljauw gaan vangen? Hij zuchtte even tijdens het nadenken en knikte.  "Ja, normaal gezien liggen er hier drie op het strand. Kies daar maar eentje uit." De jonge Jager knikte vriendelijk. "Dank u zeer, beste man!" Hij liep naar buiten en gebaarde Arnaut hem te volgen. "Wat doen we nu?" vroeg die, toen ze naar het strand liepen. Gilan keek van hem naar de bootjes en terug. "We varen met deze gammele wrakken tot in Hibernia, natuurlijk!"

Arnaut keek hem even zuchtend aan. Met zo'n dingen op zee is geen moed of dapperheid, dat is zelfmoord, bedacht hij. Deze houten dingen zouden het nooit volhouden op zee. Maar jammer genoeg kende de jonge ridder de koppigheid van Jagers al, die gingen door zonder ook maar te denken aan opgeven. "Goed, prima, we kunnen het altijd proberen." zuchtte hij daarom even. Gilan knikte. "Mijn idee! Goed, help me even dit ding in het water te duwen, wil je?"



De Grijze Jager: Heuvels van HiberniaDonde viven las historias. Descúbrelo ahora