Weten - Een Dooddromers Roman...

By MMeijer

153 4 0

Wie beslist? Jij of het lot… Thomas is een Dooddromer en doet er alles aan om zijn naderende dood te ontlopen... More

Weten - Een Dooddromers roman #1

153 4 0
By MMeijer

Voorwoord

Een aantal jaar geleden heb ik alle twijfels aan de kant gezet en ben ik begonnen met het schrijven van mijn eerste boek: Vergeet mij (niet). In juni 2014 heb ik dit boek onder eigen beheer uitgebracht. Een prestatie waar ik ontzettend trots op ben en welke ik graag deel met een groter publiek. Aangezien ik nog geen bekende schrijver ben en ik ook niet beroemd ben van televisie, blijft dit publiek tot nog toe beperkt tot de mensen binnen mijn netwerk en hun netwerk. 

Ondertussen begeef ik mij in de, voor mij, onbekende wereld van het bloggen, twitteren en andersoortige social media om ervoor te zorgen dan mijn naam (en mijn verhalen) bekend worden, want om eerlijk te zijn: ik denk dat veel mensen zouden kunnen genieten van de werelden die ik creëer.

Vandaar dit gratis verhaal.

Via dit korte verhaal wil ik mensen kennis laten maken met mijn schrijfstijl en het genre waarin ik schrijf: young adult/fantasy.

Weten is deel 1 van een (nog niet verschenen) serie over Dooddromers en Aardse Engelen en hun lot als pionnen in de strijd tussen goed en kwaad. Het speelt zich af in hedendaags Nederland.

Hoofdthema: Staat jouw lot vast of kan je zelf je eigen lot bepalen?

Mocht je op de hoogte willen blijven van mijn schrijfontwikkelingen, dan kan je me volgen via de onderstaande social media:

www.imaginationopensworlds.wordpress.com

Twitter: @MMeijerAuteur

Facebook: meijer.manon 

WETEN 

Iedere nacht is het hetzelfde...

Er ligt een laagje verse sneeuw en het is heel koud. Kouder dan normaal in Nederland. Ik sta, in het donker, bij de waterrand in een natuurgebied. Mijn lippen zijn blauw van de kou, ik heb een hechting boven mijn rechteroog en ik draag een dik groen vest. Er is iemand bij me, zijn gezicht is verhuld in de schaduw van zijn lange zwarte jas en gleufhoed. Het enige dat ik zie is een rode gloed op de plek waar zijn ogen behoren te zitten. Hij kan zo uit een superheldenstripboek zijn gestapt. Wij praten, hij is furieus en ik ben tot mijn verbazing kalm. Er komt een flits, ik word ergens door geraakt, val achterover en breek door het ijs. Ik zie mezelf in paniek onder het ijs verdwijnen. 

Dan word ik wakker.

       Ieder normaal mens denkt bij het wakker worden dat hij een nachtmerrie heeft gehad. Een surrealistische droom die je onbewuste gevoel van paniek naar boven brengt. Deze nachtmerrie droom ik al zolang ik me kan herinneren en het is geen nachtmerrie, het is mijn toekomst, mijn dood, mijn onvermijdelijke lot. Ik ben een Dooddromer.

       Iedere nacht dromen de mannen van onze familie over onze eigen dood. We krijgen geen datum of tijd te zien, alleen het moment waarop het gebeurt.

       Mijn broers doen er lacherig over en bespreken hun eigen dood uitgebreid.

       Joris, mijn oudste broer, overlijdt wanneer hij kaal en grijs is, hij ligt in bed met een lieve vrouw naast hem. Hij vindt zijn dood erg saai en is jaloers op Pascal, mijn jongere broertje.

       Pascal beweert namelijk dat hij overlijdt in de armen van een veel jongere, rondborstige blondine, ergens op een subtropisch eiland.

       Wanneer ze het aan mij vragen, dan geef ik een onbeduidend antwoord. Zij weten niet dat ik al jaren gebukt ga onder mijn naderende dood.

       Volgens mij heeft mijn vader iets door. Wanneer mijn broers aan hem zijn dood vragen, dan zegt hij: 'Ik ben oud, lig in het ziekenhuis en iedereen van wie ik hou staat om me heen om afscheid te nemen.'

       Hij kijkt mij dan indringend aan. Hij beseft dat ik er niet bij sta, maar heeft me nooit gevraagd waarom.

15 oktober 

Aandachtig bestudeer ik mezelf in de spiegel, zoals ik iedere ochtend na het douchen doe. Mijn gezicht is werkelijk exact hetzelfde, ik mis alleen de hechtingen nog. Vorig jaar winter had ik nog iets jongensachtig over me, dat gaf me een klein beetje hoop voor die winter. Die hoop is nu helemaal weg, aan alles voel ik dat ik deze winter zal sterven. Ik lieg tegen mezelf en zeg dat de temperatuur tot nu toe nog erg zacht is geweest, misschien blijft het zacht en komt er geen sneeuw. Misschien is het toch gewoon een nachtmerrie en niets meer. De leugens houden me al jaren dagelijks op de been, maar ik geloof ze steeds minder.

De pauzes bij ons op school zijn vreselijk, de gangen en aula zijn overvol met rondrennende bruggers en luide onderbouwers. Zelfs met regen, zoals vandaag, ben ik met mijn vrienden buiten te vinden. Het "bushokje" is onze favoriete plek. Vroeger mocht hier gerookt worden, maar sinds dit jaar is het hele schoolterrein rookvrij, de rokers zijn verjaagd en wij hebben het hokje gekraakt.

       Mijn vrienden bespreken de series en het voetbal van afgelopen weekend. Jaimy heeft, zoals altijd het hoogste woord. Normaal gesproken ga ik, alleen om hem te sarren, vol tegen hem in, maar vandaag heb ik geen zin. Er zit kou in de lucht en dit verontrust me.

       'Gast, waar zit je met je hoofd?'

       Jaimy heeft zijn aandacht op mij gericht, terwijl de andere jongens bespreken welke klasgenoten ze wel of niet naakt willen zien.

       'Slecht geslapen,' zeg ik afwezig.

       'Alweer? Man, je begint steeds meer op een zombie te lijken.'

       'Komt wel goed, veel aan m'n hoofd.'

       'Spijt van Hannah?'

       'Huh, wat?' vraag ik.

       'Hannah! Heb je spijt dat je het uit hebt gemaakt vorig week?'

       Jaimy doet echt zijn best een gesprek aan te knopen, maar ik heb er totaal geen behoefte aan.

       'Ehm, nee. Ik wilde haar geen pijn doen.'

       'Haar pijn doen? Je was gek op haar. Jullie waren al een jaar gelukkig samen.'

       'Ja, daarom juist.'

       'Ik begrijp jou echt niet, gast. Je hebt het leukste meisje van de voetbal aan je arm en je dumpt haar gewoon. Zonder goede reden.'

       'Laten we het erop houden dat ik wel degelijk een goede reden heb. Jij weet niet alles, Jaimy.'

       'Vertel het me dan! Gast, het is net of je langzaam aan het verdwijnen bent!'

       De wanhoop is te horen in Jaimy's stem. Wij zijn al bevriend sinds de kleuterklas en wonen bij elkaar in de straat. Hannah is lid van dezelfde voetbalvereniging als wij en werkelijk fantastisch. Ik moest het wel uitmaken. Hoe kan ik het haar aandoen om verkering te hebben met iemand die binnenkort doodgaat?

       'Jaimy, niet alles is uit te leggen, gast. Laat me maar.'

       Ik kijk hem even kort aan en loop weg. Ik ben nog geen drie meter van het hokje, wanneer de dreigende lucht boven me besluit te breken. De regen voelt koud aan. Met de angst voor de winter in mijn hart ren ik naar de dichtstbijzijnde deur. Daar aangekomen bots ik hard tegen een meisje op, ze wordt uit evenwicht gebracht en ik kan haar nog net opvangen. We lopen samen naar binnen en duiken beiden dezelfde rustige zijgang in.

       'Sorry,' zeg ik, 'ik zag je niet.'

       'Geeft niets,' zegt het meisje, 'ik ben allang blij dat je me hebt opgevangen. Ik ben Julia.'

       'Thomas,' zeg ik en we schudden elkaar de hand. Een elektrische schok trilt door mijn lijf en lijkt tussen onze handen te knetteren. Geschrokken trek ik mijn hand terug. Julia is een stuk kleiner dan ik en kijkt met grote groene ogen naar boven. Ze is volledig droog, haar lange donkere haar hangt golvend over haar schouders. Voor een moment staar ik volledig roerloos in haar ogen.

       'Sorry,' zegt ze snel, 'dat was een flinke statische schok.'

       'Ja,' weet ik uit te brengen.

       'Ik ben nieuw.'

       'Ja,' zeg ik weer, het lijkt wel alsof ik geen woorden meer kan uitbrengen. Ik kan alleen maar naar haar kijken.

       'Ik zit in de vijfde,' probeert Julia nog en ze kijkt me aandachtig aan met haar sprankelende ogen.

       'Zesde,' zeg ik.

       'Oh jammer, ik had je graag vaker tegengekomen.'

       De bel gaat voordat ik nog iets terug kan zeggen. Ze knipoogt naar me en loopt dan de drukke gang in. Wanneer ze uit beeld is kan ik weer normaal nadenken en bewegen. Nu pas voel ik de kou van mijn doorweekte kleding op mijn lijf. Bij de eerste passen die ik zet spuiten straaltjes water uit mijn gympen. Hoe is het mogelijk dat Julia helemaal droog is? Hoe is het mogelijk dat ik binnen een paar seconden van iemand hou? Hoe is het mogelijk dat ik vorige week Hannah aan de kant heb gezet, omdat ik dood ga en ik nu Julia voor altijd bij me wil hebben?

31 oktober – 1 november

Omringt door astronauten, meerdere James Bonden, een wortel en een aantal sexy duiveltjes doe ik een poging als zombie met drinken de dansvloer te doorkruizen. Met mijn armen voor me uit, een scheve mondhoek en een slepend been ontwijk ik de maaiende armen van de mede-bovenbouwers op dit Halloweenschoolfeest. Erg fijn dat de school er dit jaar een bovenbouwfeest van heeft gemaakt, vorig jaar waren bruggers tikkertje aan het spelen en gingen om twaalf uur de lichten aan, terwijl dat juist het moment is dat Halloween daadwerkelijk begint. Nu gaan we tot één uur door, nog steeds niet spetterend, maar het is in ieder geval iets. Jaimy, verkleed als hiphopper, staat te dansen met Luna. Zij is verkleed als sexy kat, iets wat ik totaal niet begrijp. Ten eerste zijn katten niet sexy en ten tweede vraag ik me af wanneer besloten is dat alle meiden met Halloween ineens alle moraal de deur uit mogen zetten? Je hoort mij niet klagen hoor, integendeel, maar waarom onderwerpen zij zich aan deze vleeskeuring?

       'Lekker, dank je,' schreeuwt Luna boven de DJ uit als ik het drinken aan haar geef. In een paar slokken drinkt ze het op en wikkelt zich weer om Jaimy. Hij knipoogt naar me, geeft zijn drinken terug en zoent Luna in haar nek. Ik voel me ongelooflijk ongemakkelijk en kijk om me heen. Langs de kant staan wat docenten met elkaar te praten. Meneer Huisman danst uitbundig met wat leerlingen. Hij maakt zichzelf volkomen belachelijk in zijn Peter Pan outfit en er worden meerdere filmpjes gemaakt,  arme man. Jaimy's handen glijden ondertussen over het strakke kattenpakje van Luna. De woorden "vieze gluurder" komen in mij op en ik wurm me maar weer van de dansvloer af. Het is half twaalf, bijna het uur van de heksen, de docenten hebben iets speciaals gepland. Die roddel gonst al een paar weken door de school, maar ik heb geen zin om erop te wachten.

Het is koud buiten, maar nog niet onder het vriespunt. Daar houd ik me aan vast, zolang er nog geen ijs ligt ben ik veilig. Mijn vader heeft me naar school gebracht en ik zou bij Jaimy achterop naar huis gaan, ik stuur hem een berichtje dat ik ga lopen. Mijn voeten leiden me door de uitgestorven straten van Alkmaar en nemen niet de rechtstreekse route naar huis.

       Zonder dat ik precies door heb hoe ik er gekomen ben, blijf ik stilstaan bij de ingang van de grote begraafplaats aan de Westerweg. Toepasselijk, een zombie, die bijna doodgaat, staat voor een begraafplaats. Als er nu mensen voorbij komen schrikken ze zich kapot. Zonder moeite klim ik over het gesloten hek en struin langs de vredige graven.

       Onder een grote eikenboom, in het midden van de begraafplaats, zie ik iemand op een bankje zitten. Haar silhouet herken ik uit duizenden, de afgelopen weken hebben Julia en ik elkaar een aantal keer gesproken. Iedere keer werd ik spraakzamer en zij mooier. Voor zover mogelijk veeg ik de schmink van mijn gezicht en trek ik mijn kleding recht.

       Wanneer ik dichterbij kom, kijkt ze geschrokken op. Zodra ze me herkent moet ze hard lachen.

       'Wat doe jij hier in vredesnaam!? Probeer je je in te leven in je rol?'

       'Ik weet het niet. Was op weg naar huis en kwam hier terecht.'

       'Je voeten hebben je hier gebracht. Wat lief.'

       Ik kijk Julia niet-begrijpend aan en ga naast haar zitten. Ze doet een notitieboekje dicht.

       'Als je het zelf niet meer weet, dan brengen je voeten je altijd naar de plek waar je naartoe wil. In jou geval hiernaartoe.'

       'Misschien wisten mijn voeten dat jij hier was,' zeg ik zachtjes.

       Julia lacht verlegen en haar ogen sprankelen zoals alleen haar ogen dat kunnen.

       'Wat doe je hier?' vraag ik.

       'Ik kom hier om na te denken. Het is vredig en rustig en ik word met rust gelaten.'

       Ze kijkt angstig om haar heen.

       'Rustig is het zeker,' beaam ik en ik kijk ook om me heen. De graven hebben een lugubere kalmte over zich. De afgelopen jaren heb ik alles wat met dood te maken heeft genegeerd, alsof het er niet was.

       'Ik zou hier best willen liggen.'

       'Wat zeg je nu?' vraagt Julia verbaasd.

       'Hier bij deze boom. Als ik dood ben. Dit vind ik een mooie plek.'

       'Waarom zeg je zoiets?'

       Ik houd even mijn mond en zeg dan zachtjes: 'ieder moment kan de laatste zijn.'

       Julia denkt even na en draait zich naar me toe.

       'Daar heb je helemaal gelijk in,' zegt ze met tranen in haar ogen en ze zoent me. Zomaar, uit het niets. De elektriciteit trilt weer door mijn lichaam. Ik pak haar vast en trek haar op mijn schoot. Wij zoenen alsof ons leven ervan afhangt. Haar handen woelen door mijn haar en ik omklem en bescherm haar prachtige lichaam. Ze slaat haar benen om me heen en verbreekt onze zoen. Ze kijkt me aan en een traan loopt over haar wang.

       'Wat is er,' vraag ik geschrokken.

       'Dit kan eigenlijk niet,' zegt ze verdrietig, 'ik ga je pijn doen en dat wil ik niet.'

       'Je hebt gelijkt dat dit niet kan, maar ik ben degene die jou pijn gaat doen.' Er schiet een brok in mijn keel.

       'Je weet niet waar je het over hebt,' zegt Julia, 'ik ben niet zomaar een meisje.'

       'En ik niet zomaar een jongen, maar dat is juist de aantrekkingskracht. Mijn verstand zegt dat ik nu weg moet lopen, maar mijn hart wil jouw lippen tegen de mijne.'

       'Mijn hart zegt hetzelfde.'

       Ik speel met Julia's haar en zoen haar zachtjes, ze zoent terug. Voor heel even vergeet ik de onheilspellende toekomst en is mijn leven perfect.

       Voor heel even.

       Een duisternis valt over de al donkere nacht en het wordt intens koud.

       'Hij heeft me gevonden,' fluistert Julia.

       'Wie, wat? Waar heb je het over.'

       'Sst.' Julia legt haar vinger op mijn lippen en stapt heel voorzichtig van mijn schoot. Ze trekt haar schoenen en sokken uit, gaat tegen de grote eik staan en legt haar handen tegen de stam. Gespannen kijkt ze naar de lucht.

       'De doden beschermen mij, de doden beschermen mij, de doden beschermen mij,' fluistert ze zachtjes.

       De grond begint te trillen, grafstenen scheuren en zand komt los.

       'Thomas kom naast me staan. Leg een hand plat op die van mij en eentje tegen de boom. Daarna niet meer bewegen!' zegt ze tegen me, haar ogen stralen felgroen. Zonder te vragen waarom, doe ik wat ze zegt. Deze houding geeft me een gevoel van veiligheid, alsof de gebeurtenissen die zich afspelen buiten de takken van de eik me niet kunnen deren.

       Vanuit de grond komen schaduwen naar boven, witte en zwarte.

       'De doden beschermen mij, de doden beschermen mij,' zegt Julia verder. Ze blijft het herhalen. De witte schaduwen vormen een gordijn om de eik. De zwarte schaduwen proberen erdoorheen te dringen. Boven ons dondert het, grote donkere wolken stapelen zich bijeen. Twee rode ogen komen uit de wolken naar beneden. Langzaam vormt zich een bekend figuur om de ogen. Een grote man met een lange zwarte jas en een gleufhoed zweeft voor de witte schaduwen.

       'Julia,' ademt hij, 'je bent van mij en dat weet je.'

       'De doden beschermen mij,' roept Julia boven het gedonder uit. Haar hele lichaam straalt felgroen licht uit.

       'Je kunt je niet verstoppen voor mij. Ik zal je krijgen. Deze kans laat ik niet gaan, iemand zoals jij is te zeldzaam om te laten gaan. Ik zal winnen.'

       'De doden beschermen mij, ik vrees niemand, zeker jou niet,' schreeuwt Julia boven het gedonder uit.

       De zwevende man lacht schel.

       'Jij misschien niet, maar die sterveling naast je is een stuk minder moedig. Ik ruik zijn angst voor de dood.'

       De gloed die Julia uitstoot wordt  heel even minder en ik voel haar trillen onder mijn hand.

       'Jij hebt geen macht hier.'

       'Ik misschien niet, maar mijn demonen wel.'

       'Jouw demonen? Laat me niet lachen.' Julia plant haar voeten steviger in de grond, ik voel een vernieuwde energie in haar opkomen, 'Jouw invloed neemt steeds meer af en dat weet je. Het Kwaad wint nooit! Jouw demonen zijn kinderspel.'

       De zwevende man wijst één specifieke zwarte schaduw aan.

       'Jij,' zegt hij ferm, 'haal een sterveling en snel.'

       De zwarte schaduw staakt zijn pogingen de witte massa te doordringen en zweeft richting de straat. Binnen een paar seconden is hij terug met een man in een dikke jas, op slippers. Zijn hondje hangt half blaffend, half stikkend onderaan de riem die de man nog steeds vastheeft. De zwevende man grijpt de nek van de sterveling en zuigt het leven uit zijn lijf. Het levenloze lichaam valt met een smak op de grond, het hondje trekt jankend aan de jas.

       'Oeh, ik heb liever een jong ding, maar er zat nog genoeg pit in deze sterveling,' zegt de zwevende man lachend.

       'Ik heb alle tijd, liefje en genoeg stervelingen om me sterker te maken. De vraag is: hoeveel doden wil jij op je geweten hebben, voordat je van mij bent?'

       Met die vraag laat de zwevende man ons achter op de begraafplaats die weer vredig en rustig is.

Julia laat de boom weer los en trekt rillend haar schoenen aan.

       'Ik had je meteen weg moeten sturen, het spijt me,' zegt ze.

       'Wat was dat?'

       'Ik breng iedereen in gevaar, daarom verhuis is zo vaak. Het spijt me zo.'

       Julia struint tussen de graven door en plukt hier en daar bladeren en takjes. Bij een met klimop overwoekert graf blijft ze staan. Ze graaft een klein gat op de plek waar de grafkist zou moeten liggen, legt de bladeren en takjes erin en spuugt erop. Ze gaat voorzichtig met haar knieën over het gat zitten, legt haar hoofd in haar nek en wijst met gestrekte armen naar de hemel.

       'Gosse, hoor mij,' roept ze, 'hoor de smeekbede van je bloed. Hoor mij en antwoord mij.'

       De grond begint weer te trillen, maar nu alleen direct onder het graf. Julia gaat staan en doet een paar stappen naar achteren. Ze geeft mij een duwtje zodat ik hetzelfde doe.

       'Gosse is nogal uniek,' zegt ze tegen me.

       De klimop raakt los van het graf en neemt de vorm aan van een man. De man loopt langzaam naar voren, tegen de tijd dat hij van zijn eigen graf af stapt heeft hij bijna vaste vorm aangenomen. Het is een klein, gezet mannetje, met een grote snor. Hij draagt kleding die zeker een paar honderd jaar geleden al uit de mode waren.

       'Wie wekt mij?' vraagt hij chagrijnig.

       'Ik ben het,' zegt Julia lief.

       'Engeltje van me!' roept hij vreugdevol, 'vanwaar deze verrassing? Het is nog niet jouw tijd, toch?'

       'Ik heb je hulp nodig. Hij heeft me gevonden.'

       Gosse maakt een sprongetje van schrik.

       'Nu al? Maar je bent nog geen achttien, je bent nog niet klaar.'

       'Je bescherming is nodig.'

       'Ja natuurlijk, meteen. Ik bescherm al mijn engeltjes.'

       'Niet voor mij, Gosse,' zegt Julia en ze pakt mijn hand. Ze duwt me naar voren. Gosse kijkt me aandachtig aan en schrikt.

       'Voor hem, nooit! Hij is al half dood!'

       Ik verschiet van kleur en vraag bang: 'Wat weet u over mijn dood?'

       'Niet veel, mijn jongen, maar ik ken types zoals jij. Niet de moeite waard om te beschermen. En zoals je er nu uitziet kan het sowieso niet lang meer duren.'

       Gosse bekijkt me nogmaals van top tot teen en schudt met zijn hoofd.

       'Gosse,' zegt Julia geïrriteerd, 'we zitten niet meer in de Middeleeuwen. De wereld is veranderd. Hij betekent heel veel voor mij en ik wil dat hij beschermd wordt. En hij is helemaal niet half dood, hij is verkleed als zombie, het is Halloween.'

       'Verkleed als zombie? Op Halloween? Ha, niet slecht, zeker niet slecht. Op die manier kun je lang verscholen blijven voor de Boze en consorten. Niet dat jij dat nodig hebt'

       'Wil je hem en zijn bloed beschermen?'

       'Waarom moet ik hem en zijn bloed beschermen en niet jou, mijn engeltje?'

       'Omdat ik van hem houd,' zegt Julia zachtjes, haar lichaam gloeit lichtjes op.

       Gosse en ik zijn beiden even woordloos. Dan schudt Gosse zich uit, stof dwarrelt van hem af en zegt: 'Hm, misschien heb ik echt te lang gerust en is de wereld veranderd. Kom mijn jongen, ons engeltje heeft genoeg te doen zonder ons. Ik breng je naar huis.'

       'Julia,' zeg ik zacht en ik raak haar arm aan, 'ik snap het niet.'

       Julia pakt mijn hand en begeleidt me een paar meter bij Gosse vandaan. Hij blijft respectvol op afstand.

       'Je bent in gevaar. Je hele familie is in gevaar.'

       'Wat gebeurde er net?'

       'Er zijn meer krachten tussen hemel en aarde dan je denkt.'

       'Daar weet ik alles van.'

       'Nee Thomas, dat weet je niet,' zegt Julia ferm, 'ik ben anders dan jij.'

       'Ik ben ook anders dan jij denkt, luister dan naar me.'

       'Nee, jij moet luisteren!'

       Julia begint te huilen en ik wil haar omarmen, haar troosten, maar ze duwt me weg.

       'Ik heb je in gevaar gebracht, dit moet ik goed maken, geef me de kans dit goed te maken.'

       'Leg het me uit, ik kan je helpen.'

       'Hoe meer je weet, hoe gevaarlijker het is. Gosse zal je beschermen, dus maak je geen zorgen.'

       'Ik maak me zorgen om jou.'

       'Niet doen, dat heeft geen zin. Vaarwel Thomas.'

       'Vaarwel? Nee, dat weiger ik.'

       Nu is het mijn beurt om boos te worden.

       'Je zegt net nog dat je van me houdt en nu zeg je vaarwel. Dat accepteer ik niet. Ik weet niet wat dit is, wat er gaande is, wie jij bent of wat jij bent, maar dat maakt me niet uit. Het enige wat ik zeker weet is dat ik liever dood ga dan zonder jou te leven.'

       Ik hoor mezelf de woorden zeggen en weet dat ik het meen. Mijn hele leven droom ik al over mijn dood en sinds vanavond weet ik wat die dood inhoudt. De zwevende man gaat mij vermoorden. Ik hoop alleen dat dit gebeurt op het moment dat ik haar red.

       Julia draait weg, maar ik pak haar vast. De barricades die ze heeft opgegooid smelten in mijn omarming. Zij gaat op haar tenen staan en ik buk een beetje, we zoenen en omhelzen elkaar. Dan komt Gosse, ik voel zijn koude energie op mijn rug.

       'Geen zorgen engeltje van me, ik zorg goed voor hem.'

'Je hebt het haar niet verteld hè?' vraagt Gosse, wanneer we een paar straten van mijn huis zijn.

       'Hoe bedoel je?'

       'Ik herken een Dooddromer zelfs met mijn ogen dicht.'

       'Ik-'

       'Kom op jong, vertel me maar hoe het gebeurt.'

       Ik vertel en Gosse luistert.

       'Dat verandert de zaak. Je weet zeker dat de Boze je doodt?' vraagt hij wanneer ik uitgepraat ben.

       'Onze dromen veranderen nooit,' zeg ik.

       'Interessant, heel interessant. Zodra de sneeuw valt ben je er geweest, dat is een feit, maar je sterft aan de hand van de Boze en dat is bijzonder. Mijn taak is nu en voor altijd het beschermen van de Aardse Engelen, maar wie weet krijg ik hulp van jou. Dat zou een overwinning zijn.'

       Die laatste zin mompelt Gosse bijna onverstaanbaar.

       'De wat?'

       'De Aardse Engelen. Voor een Dooddromer weet je niet veel.'

       'Kennelijk niet nee,' zeg ik beschaamd. Mijn hele leven heb ik altijd gedacht dat ik het belangrijkste wist, maar ik blijk veel meer niet te weten.

       'Geloof je in meer dan het leven op aarde?'

       'Nee, natuurlijk niet,' zeg ik resoluut.

       'Hoe verklaar je dan jouw unieke familie?'

       'Als een foutje in de natuur?' vraag ik twijfelachtig. Ik heb het idee van een god altijd verworpen. Als er een god zou bestaan, waarom laat hij me dan op achttienjarige leeftijd doodgaan. Lekkere god is dat.

       'Niet zo, naïef jongen,' zegt Gosse, 'het feit dat wij nu met elkaar praten, moet al genoeg bewijs zijn voor een wereld buiten de grenzen van de bekende wereld, nietwaar?'

       'Wil je zeggen dat god bestaat?'

       'God, goden, karma, het lot. Geef het beestje een naam, daar gaat het niet om. Het gaat om het feit dat de strijd tussen goed en kwaad altijd heeft bestaan en dat het leven op aarde de schaakstukken zijn in de oorlog. De culturen veranderen de namen van de hoofdrolspelers. De Egyptenaren hadden de strijd tussen Seth en Osiris, de Grieken; Zeus en Hades en het christendom; God en de Duivel. Waar het om gaat is dat de strijd er altijd is geweest en wij, de mensen, de pionnen zijn.'

       Als ik geen reactie geef, gaat Gosse verder: 'Laat ik het in de christelijk versie uitleggen, ik neem aan dat je iets weet van god, duivel, engelen?'

       'Een beetje.' Ik haal mijn schouders op.

       'God en De Boze, de duivel, kregen ruzie over de heerschappij in de hemel. De engelen kozen partij en er was een groot gevecht. God won en stuurde De Boze naar de onderwereld. De Boze probeert de mensen op aarde te verleiden tot het kwaad en zijn kant te kiezen. Gelukkig is God niet van gisteren en heeft zo zijn eigen listen bedacht. Wanneer de nood het grootst is en de mensheid bijna opgeslokt wordt door het kwaad, wordt een Aardse Engel geboren. Hij of zij is een afstammeling van de eerste engelen en kan de balans tussen goed en kwaad op aarde herstellen. Deze Aardse Engel wordt tot zijn of haar achttiende beschermd door het goed, daarna moet de Aardse Engel de strijd aangaan met De Boze.'

       'En Julia is zo'n Aardse Engel?'

       'Ja,' zegt Gosse vrolijk, 'je snapt het.'

       'En de man met de rode ogen is de Boze?'

       'Precies.'

       'Maar Julia is nog geen achttien, waarom is de Boze nu al in de aanval? Ze behoort toch beschermd te worden?'

       'De Boze is aan het winnen en wil haar intimideren, bang maken. Julia is veilig, haar kan niets overkomen, maar de mensen om haar heen... Ja, die zullen de prijs betalen. Je bent verliefd geworden op het verkeerde meisje ben ik bang. Jullie liefde is jouw dood, zoals je al je hele leven hebt gedroomd.'

       'En wat is de rol van de Dooddromers in dit geheel? Jij weet meer over mij dan ik!'

       'Dat is iets wat je met je vader moet bespreken. Kennelijk is er iets gebeurd in de afgelopen tweehonderdvijftig jaar dat ik rustte.'

       Ik voel aan alles dat de Dooddromers en Aardse Engelen een verband hebben met elkaar. Het liefst schreeuw ik mijn vader nu wakker, maar ik heb tijd nodig om na te denken.

       'Wanneer wordt Julia achttien?'

       'Dat antwoord weet je al, Thomas.'

       'Deze winter,' zeg ik langzaam, 'wanneer de eerste sneeuw blijft liggen.' 

8 December

Het kost me weken voordat ik mijn vader durf te confronteren. Iedere keer komt er wel weer iets of iemand tussen, waardoor ik niet meer durf. Maar de tijd begint te dringen, het vriest 's nachts en Gosse blijft me pushen. Overal om me heen hoor ik hoopvolle wensen op een witte kerst. Julia probeert afstand te houden, ze wil me beschermen, maar dit lukt absoluut niet. Gosse's aanwezigheid voel ik continu om me heen, ook als hij zich niet laat zien. In het begin vond ik dit eng, maar nu is het een rustgevende gedachte. Wanneer Julia en ik bij elkaar zijn, houdt Gosse een gepaste afstand, maar als ik alleen op mijn kamer zit, verschijnt hij en praat honderduit over zijn jaren als mens en beschermer. Van de Boze heb ik niets meer gezien, al is Gosse wel continu op zijn hoede, verdwijnt af en toe, om later terug te keren met verminderde energie. Hierna is hij een stuk minder spraakzaam en moet hij veel rusten.

Het is zaterdagochtend, mijn broers slapen nog en mijn vader zit de krant te lezen. Dit is mijn kans, er is geen goede manier om hierover te beginnen, dus ik begin maar gewoon.

       'Pa, wat hebben Aardse Engelen met ons te maken?'

       Mijn vader knijpt met beide handen de krant fijn, sluit zijn ogen en laat zijn hoofd zakken.

       'Ik ben vanaf jouw geboorte al bang voor deze dag,' zegt hij gepijnigd.

       Ik ga tegenover hem zitten en duw de krant naar beneden.

       'Papa ik ben bang en ik moet het weten.'

       Ik klink weer als een klein kind, maar ik ben ook bang en ik heb mijn vader nodig.

       'Ik weet, dat jij weet dat ik er niet bij ben aan je sterfbed, pa.'

       'Wanneer gebeurt het?'

       'Binnenkort.'

       Mijn vader krijgt tranen in zijn ogen, hij kan me niet aankijken en staart naar de gekreukte krant.

       'Hoe snel?'

       'Wanneer de eerste sneeuw blijft liggen,' zeg ik verslagen.

       Er rolt een traan over zijn wang en hij legt zijn hand op die van mij. We blijven minutenlang zo zitten. Dan vraagt hij: 'hoe weet je van de Aardse Engelen?'

       'Ik hou van haar.'

       'Uiteraard,' zegt mijn vader en hij krijgt een bedenkelijke glimlach op zijn gezicht.

       'Wil je me alsjeblieft alles vertellen wat je weet? Ik begrijp zoveel niet.'

       'Je weet wat Aardse Engelen zijn?'

       'Ja.'

       'En wat hun taak is?'

       'Ja. Ik wil weten wat onze taak is en waarom wij ons niet meer aan deze taak houden.'

       'De Dooddromers en Aardse Engelen hebben altijd een sterke aantrekkingskracht gehad tot elkaar. Onze gave kan veel verder ontwikkeld worden dan alleen de dromen van onszelf. Met de juiste training kun je ook dromen over de dood van anderen. Of zelfs dromen manipuleren.'

       'Wat? Hoe dan?'

       'Concentratie is erg belangrijk en je moet sterke gevoelens hebben voor die persoon, zowel positief als negatief.'

       'Droom jij over mama's dood?'

       'Soms,' zegt mijn vader, 'maar dat houd ik voor me.'

       'En mijn dood? Heb je die gezien?' 

Het idee dat mijn vader al jaren weet wat me te wachten staat, maakt me bang en boos tegelijkertijd. Ik wil niet dat hij deze last bij zich draagt, maar als hij het al die tijd geweten heeft dan had hij me moeten helpen.

       'Nee. Mijn gave is niet zo ver ontwikkeld. Ik moet daadwerkelijk naast iemand slapen en diegene aanraken om de dooddroom te krijgen en dan nog lukt het niet altijd. Er zijn Dooddromers geweest die iemand alleen meer aan hoefde te raken om de dood te zien. Zelfs zonder slaap. Mijn opa heeft me ooit verteld dat zijn overgrootvader de dooddroom kreeg als hij mensen te lang in de ogen aankeek. Die man is als kluizenaar in Drenthe gaan wonen. De verdere ontwikkeling van deze gave is niet iets goeds, het is het kwaad.'

       'Hoe bedoel je?'

       'Het is een kracht gemaakt door het Kwaad, niet door het Goed.'

       'Wat, maar, waarom, hoe?'

       'Wij kunnen weten wanneer mensen doodgaan. Dat geeft ons ontzettend veel macht.'

       'Dus ik ben een dienaar van de Boze? Een volgeling en brenger van het Kwaad?' roep ik boos. Met een ruk duw ik mijn stoel naar achter en sta op. De stoel valt met een harde bonk op de houten vloer.

       'Ja en nee. Niet meer,' probeert mijn vader.

       'Moet ik Julia doden? Is dat mijn taak?'

       'Heet ze Julia?' zegt mijn vader afwezig en dan wat krachtiger: 'Het is jouw keuze. De mens heeft altijd een keuze, zo zijn we gemaakt.'

       'Maar onze keuze wordt het sterkste beïnvloed door het Kwaad?'

       'Nee, wij worden zwaarder op de proef gesteld. Wij zijn goed, jij bent goed, Thomas, echt waar. Onze gave komt alleen van het Kwaad, maar de manier waarop je het wel of niet gebruikt is aan jou. De opa van mijn opa heeft zijn kinderen geleerd dat ze een keuze hebben. Vanaf dat moment is onze tak van de Dooddromers gestopt met het expres door ontwikkelen van onze gave. Wij hebben al onze connecties met die wereld afgezworen en gekozen voor onszelf, los van het Kwaad.'

       'En de andere tak van de familie?'

       'Zij zijn ver van ons verwijderd.'

       'Dienen zij het Kwaad?'

       'Sommigen wel, de meesten wel. Niet zoals jij denkt, zij aanbidden Satan niet of zoiets, maar hun waarden en normen pakket is anders dan de meeste mensen. Opa Toon hield precies bij waar de andere Dooddromers waren en wat ze deden. Na zijn dood hebben mijn broers en ik ervoor gekozen ook hier afstand van te doen. Wij willen niets met die wereld te maken hebben.'

       'Wat betekent het volgens jou dat ik er nu weer ingezogen wordt?'

       'Je liefde voor Julia, bedoel je?'

       'Mijn dood voor Julia,' zeg ik zachtjes.

       'Je dood-'

       'Kan ik mijn dood wijzigen?'

       'Nee, dat kun je niet,' mijn vaders stem breekt.

       Hij staat op en slaat zijn armen om me heen. Zijn omhelzing is zo stevig dat de meeste lucht uit mijn romp gedrukt wordt. Wanneer ik mijn emoties bijna niet meer onder controle kan houden, word ik gered door Joris, die slaapdronken in zijn boxershort de keuken in komt.

       'Wie is er dood?' vraagt hij verveeld.

       Mijn vader laat me los, wrijft in zijn ogen en gaat weer zitten om in stilte zijn krant verder te lezen. Ik keer terug naar mijn kamer, waar Gosse op me zit te wachten. Hij heeft alles gehoord.

       'Interessante familie heb je,' zegt hij vrolijk.

20 december

Er komt een flits, ik word ergens door geraakt, val achterover en breek door het ijs. Ik zie mezelf in paniek onder het ijs verdwijnen.

       Ondanks de kou, schrik ik badend in het zweet wakker en trap de dubbele dekens van me af. Alsof ik het al weet, sta ik op en loop naar mijn raam. Wanneer ik de gordijnen aan de kant schuif zie ik kleine sneeuwvlokken door de lucht dwarrelen. Vanuit mijn hart brandt de onmacht door mijn lichaam. Mijn handen beginnen te trillen en ik pers mijn lippen op elkaar om niet te huilen. Zo stil mogelijk loop ik naar de slaapkamer van mijn ouders. Nog voordat ik hem kan wekken opent mijn vader zijn ogen. Zonder een woord te spreken, staat hij op, slaat zijn arm om me heen en begeleidt me terug naar mijn slaapkamer. Daar ziet hij door het open gordijn de sneeuw. Hij plant mij neer op het voeteneind van mijn bed en opent het raam. De koude winterlucht dringt mijn kamer binnen en zorgt voor een nog intenser rillen van mijn lichaam.

       'Het blijft niet liggen,' zegt mijn vader overduidelijk opgelucht.

       Hij sluit het raam en komt naast me zitten.

       'Het blijft niet liggen, lieverd,' zegt hij nogmaals.

       'Maar dat gaat niet lang meer duren' zegt Gosse ineens, terwijl hij verschijnt.

       Mijn vader weet een gil te onderdrukken, maar springt wel op van het bed.

       'Pa, dit is Gosse. Gosse pa,' zeg ik emotieloos.

       Mijn vader steekt zijn hand uit, maar bedenkt dat deze niet geschud kan worden en trekt hem weer in. Hij probeert zo nonchalant mogelijk te reageren op de geest die in mijn kamer is verschenen en zegt: 'Aangenaam kennis te maken. Mijn naam is Gerard.'

        'Aangenaam, Gerard,' zegt Gosse vrolijk en vervolgt tegen mij: 'De Boze groeit krachtiger. Julia's bescherming neemt af. Ze heeft me nodig.'

       'Ga maar,' zeg ik.

       'Ik wil jou niet geheel onbeschermd achterlaten,' twijfelt Gosse, 'ik heb het mijn engeltje beloofd.'

       'Jij bent een Beschermer,' zegt mijn vader, alsof hij net pas alle puzzelstukjes op hun plaats heeft gelegd.

       'Zeker,' zegt Gosse trots, 'al tweehonderdvijftig jaar.'

       'En jij beschermt mijn zoon? Een Dooddromer?'

       'Alleen op verzoek van mijn engeltje. Al moet ik zeggen dat hij en jullie gezin anders is dan de meeste Dooddromers die ik heb ontmoet in mijn tijd. Het is een goed jong.'

       'Dat is hij zeker,' zegt mijn vader, 'En Julia?'

       'Bijna achttien jaar, al zal ik niet zeggen op welke datum.'

       'Zeg het maar gewoon,' zeg ik boos, 'we weten toch allemaal dat het er aankomt.'

       'Thomas,' zegt Gosse streng, 'we weten allemaal dat je binnenkort doodgaat, daar ga ik niet omheen draaien, maar er blijft altijd een keuze. Je mag de precieze datum niet weten, omdat je dan andere keuzes gaat maken.'

       'Dus ik kan mijn eigen dood wel veranderen,' roep ik hoopvol en ik spring op.

       'Niet dat wij weten,' zegt Gosse, niet overtuigend.

       'Jawel, er is wel een manier. En die ga ik vinden!'

       'Julia heeft mijn bescherming hard nodig. Ik kan niet hier blijven.'

       'Ga maar,' zegt mijn vader, 'ik houd het hier in de gaten.'

       Gosse en mijn vader bespreken nog een aantal dingen, maar ik luister niet meer. Er is een manier om mijn dooddroom te overleven en die ga ik vinden.

24 december

Mijn vader heeft bergen moeten verzetten, maar het is hem gelukt mij een vrijbrief te geven voor kerstavond. Julia en ik zijn in het kleine eenkamerappartement dat ze huurt op de Langestraat. De kamer heeft nog een oude gaskachel en ramen met enkelglas. We zitten samen onder een deken op de grond naast de kachel, met onze ruggen tegen de bank. Op televisie is een slechte kerstfilm waar we beiden niet naar kijken. Zij ligt op mijn schouder en ik speel met haar hand.

       'Welke oplossingen heb je bedacht?' vraagt ze zachtjes.

       'Geen goede,' zeg ik.

       'Welke,' dringt ze aan.

       'Ze hebben allemaal te maken met vluchten en jou verlaten, dus die zijn niet goed.'

       'Misschien wel.'

       'Nee, Julia. Ik ga je niet alleen laten met de Boze.'

       'En denk jij maar niet dat ik jou laat sterven,' zegt ze boos.

       Ik zoen haar kruin, voorhoofd, wang en lippen.

       'Ik hou van je,' zegt ze, haar tranen onderdrukkend.

       'Ik hou ook van jou.'

       We zoenen elkaar intens en teder. We hebben allebei vochtige ogen.

       'We moeten elkaar laten gaan,' zegt ze weer.

       'Dat wil ik niet.'

       'Ik ook niet, maar het moet. Gosse heeft me verteld over de Dooddromers en de keuze die jouw familietak heeft gemaakt. Het is zo dapper om tegen het Kwaad in te gaan. Onze relatie is een te grote verleiding. We maken het te makkelijk voor de Boze. Jij moet leven en dat kan alleen als wij elkaar niet meer zien. Je hebt me al zoveel meer gegeven dan ik ooit had kunnen dromen. Wie weet, als dit alles voorbij is en ik mijn taak heb vervuld. Wie weet kunnen we elkaar dan weer tegenkomen.'

       Julia's verhaal klink verstandig, maar mijn gevoel gaat er tegenin. Hoe kan iets wat zo goed voelt, zo slecht voor me zijn? Hoe kan ik zo egoïstisch zijn en voor mezelf kiezen? Als ik nu voor haar kies, dan weet ik zeker dat ik doodga. Als ik nu voor mezelf kies, blijf ik leven, maar wat gebeurt er dan met Julia? Welke beproeving gaat zij krijgen? Krijgt zij sowieso een beproeving, met of zonder mijn aankomende dood?

       'Julia,' zeg ik zachtjes, 'deze last moet je niet alleen dragen, laat mij je helpen.'

       'Snap je het dan niet, deze last moet ik wel alleen dragen, zo hoort het. Ik wil jouw hulp niet.'

       We spreken het niet uit, maar weten allebei dat dit onze laatste avond samen is. We kijken elkaar aan en zoenen in stilte. Met bevende handen ontknoopt Julia mijn blouse en ik rits haar jurkje open. Julia verbreekt onze connectie en staat op. Haar jurkje valt om haar enkels. Ze stapt eruit en schopt het jurkje speels in mijn richting. Ze loopt naar het bed en kruipt naakt onder de dekens. Terwijl ik naar haar toe loop, trek ik mijn kleding uit en kruip naast haar. We nemen op de meest intieme manier afscheid van elkaar. Na afloop vallen we huilend in elkaars armen in slaap.

Een oude man, die wat weg heeft van mij, is aan het hardlopen op het fietspad tussen Alkmaar en Bergen. Hij grijpt naar zijn borst en blijft hijgend staan. Een minuut later valt hij neer en staat niet meer op. Omstanders snellen naar hem toe.

Julia rent in paniek tussen de bomen van een natuurgebied door. Het is ijzig koud en het begint te sneeuwen. Ze zoekt een grote sterke boom, trekt haar schoenen uit en gaat tegen de boom aan staan. Zonder dat ik het precies hoor, zie ik haar in de lucht schreeuwen om bescherming. De Boze staat, in vaste vorm, voor haar. Hij lacht triomfantelijk. Met een eng gemak beweegt hij zijn armen en vingers. Met iedere beweging is het alsof Julia geslagen en gestoken wordt. Bloedrode striemen verschijnen op haar gezicht en voeten. Ze gilt het uit van de pijn, terwijl ze ondertussen om bescherming vraagt van de natuur. Gosse komt eraan, maar wordt tegengehouden door zwarte schaduwen van het Kwaad. Er verschijnen een aantal witte schaduwen, maar het zijn er te weinig. De bevroren aarde houdt de meeste bescherming tegen. Julia's broek en jas vertonen scheuren, bij iedere polsbeweging van de Boze. Al snel kleurt de stof donker van het bloed. Julia verliest haar kracht en laat de boom los. Ze zakt in elkaar. De Boze knijpt langzaam zijn rechterhand samen en beweegt zijn arm omhoog. Julia grijpt naar haar nek en begint te zweven. Gosse vecht in blinde paniek, hij lijkt te winnen, maar wordt dan door de schaduwen aan de grond genageld. Heel langzaam zuigt de Boze het leven uit Julia. Wanneer hij klaar is, laat hij zijn greep los en Julia's levenloze lichaam valt op de grond. De Boze en de schaduwen verdwijnen. Gosse ligt jammerend naast het lichaam van zijn engeltje, terwijl de sneeuw voor het eerst deze winter op de bodem blijft liggen.


25 december

Mijn vader en ik doen ons best zo gezellig mogelijk de kerstdagen door te komen. Pascal en mijn moeder hebben niets door. Joris kijkt me soms argwanend aan, maar vraagt eigenlijk niets. Hij heeft alleen opgemerkt dat papa en ik er moe uitzien.

       Mijn moeder pakt een zacht vierkant cadeautje van onder de boom en geeft het aan mij. Mijn hart begint sneller te kloppen en mijn keel knijpt samen. Wanneer ik de eerste plakbandjes verwijder zie ik het al. Ik houd een dik groen vest omhoog uit het pakpapier.

       'Mooi he,' zegt mijn moeder vrolijk, 'met deze winter leek hij me extra lekker warm.'

       Water vult mijn kaken en ik voel het bloed uit mijn hoofd stromen. Met moeite weet ik op tijd de wc te bereiken. Het volledige kerstdiner komt met een rotgang naar buiten. Ik neem niet meer de moeite om terug te gaan naar de woonkamer, maar loop door naar de badkamer om mijn tanden te poetsen en kruip daarna diep onder de dekens. Een paar minuten later hoor ik mijn vader binnenkomen. Hij komt op mijn bed zitten, maar ik geef niet thuis. Hij legt zijn hand op mijn schouder.

       'Mijn dooddroom is veranderd,' zeg ik.

       Mijn vader zegt niets, maar hij verschuift een klein beetje.

       'Ik kan een lang leven hebben en doodgaan aan een hartaanval tijdens het hardlopen.'

       'Maar...,' zegt mijn vader. Hij weet het vast al, maar hij wil dat ik het zeg.

       'Maar dan sterft Julia in mijn plaatst. Ze sterft een heel pijnlijke dood.'

       Mijn vader buigt voorover en geeft me een knuffel door de dekens heen.

       'Ik zal tegen je moeder zeggen dat je je niet lekker voelt en gaat slapen.'

7 januari 

Om de nacht wisselen de dooddromen zich af, dan weer oud, dan weer jong. Als zelfs mijn vaststaande lot niet kan kiezen, hoe moet ik dat dan doen? Eigenlijk durf ik het niet toe te geven, maar diep van binnen denk ik dat ik voor mezelf kies. Ik wil leven.

       Mijn vader staat op zijn sloffen en in zijn badjas in de achtertuin, vannacht was weer een hele koude nacht en er dwarrelen kleine sneeuwvlokjes. Vanuit het raam van de keukendeur kijk in naar hem. Hij gaat niet meer naar zijn werk, slaapt bijna niet en mompelt steeds vaker in zichzelf. Hij durft mij niet aan te kijken en als hij het per ongeluk wel doet, schrikt hij en kijkt krampachtig ergens anders naar.

       Joris komt naast me staan.

       'Wat is er aan de hand, Thomas?'

       'Geen idee,' zeg ik.

       'Lieg niet.'

       'Pa maakt zich zorgen.'

       'Ja, dat heb ik ook wel door. Ik vraag je waar hij zich zorgen over maakt.'

       'Dat kan ik je niet zeggen.'

       'Godver, Thomas,' zegt hij boos, 'ik heb echt wel door wat er gaande is. Pa is volledig in paniek over het weer. Moet je hem zien staan! Hij staat verdomme in zijn badjas en sloffen met min vijf in de tuin tegen zichzelf te praten! Jou durft ie niet eens meer aan te kijken. En over jou gesproken; jij hebt er ook wel eens beter uitgezien.'

       'Ik weet niet wat je wil dat ik zeg.'

       'Jezus, man zeg het gewoon. Jij of pa gaat binnenkort dood! Verdomme man.'

       De onmacht en paniek is in Joris' stem te horen.

       'Niets tegen mama en Pascal zeggen, oké?'

       Ik ben me ineens enorm bewust van het feit dat ik zijn kleine broertje ben. Joris schiet vol, maar probeert zich sterk te houden.

       'Pa, dus.'

       'Nee,' zeg ik beschaamd.

       Joris kijkt me verschrikt aan en hapt naar adem. We staren samen naar mijn vader die sneeuwvlokjes vangt en ze inspecteert voordat ze smelten.

       'Ik kan en wil er niets over kwijt,' zeg ik zacht, 'maar wil jij het overnemen?'

       'Wat overnemen? Wat brabbel je?'

       'Niets is zeker, maar mocht het zover zijn. Kan ik op je rekenen?'

       'Ja, natuurlijk. Wat het ook is.'

       'Papa weet meer. Hij zal het niet aankunnen, mocht het zover zijn, maar vraag papa over Julia.'

       Het noemen van haar naam, geeft een steek in mijn hart.

       'Wie is Julia?'

       Ik denk er even over na, maar het is overduidelijk. Deze beslissing wordt niet gemaakt door mijn verstand, maar door mijn hart. Nu ik alles hardop met Joris bespreek is het helder voor mij.

       'Julia is de liefde van mijn leven,' zeg ik en ik kijk Joris aan. Hij is meteen van zijn stuk gebracht.

       'Wat? Liefde? Jij? En dat zeg je me nu pas!'

       'Ze is te speciaal. Ze zal bescherming nodig hebben. Jij moet haar helpen.'

       'Is snap het niet.'

       'Dat hoeft nu ook nog niet en ga niet verder vragen en zoeken totdat het echt moet. Beloof me dat.'

       'Ik beloof het, maar hoe weet ik wanneer het wel moet.'

       'Dat weet je vanzelf.'

       Joris denkt even na en zegt dan: 'jij gaat haar eerst proberen te beschermen.'

       'Ik denk het wel.'

       'Dus als jij faalt...'

       'Ik ga falen.'

       'Dat weet je nu al? Maar waarom doe je het dat? Loop lekker weg. Bedenk je eigen lot!'

       'Dat kan ik niet.'

       'Wat een onzin.'

       'Het is zij of ik.'

       'Oh.'

       'Ja.'

       'En pa weet dit?'

       'Yep,'

       'Dat verklaart zijn inzinking van de laatste tijd.'

       'Je beloofd het? Geen woord.'

       'Geen woord. Ik beloof het. Godver man.'

       'Ik weet het.'

10 januari

Julia is na de kerstvakantie niet meer op school terug gekomen. De meeste mensen missen haar niet eens, maar ik loop met een leegte rond. Er gaan dagen voorbij waarin ik de hele dag niets zeg. Jaimy blijft trouw bij me staan in de pauze en vertelt van alles, maar ik reageer bijna niet. Af en toe geef ik een sociaal wenselijk antwoord om te zorgen dat hij geen vragen gaat stellen. Huiswerk maak ik niet meer en mijn cijfers denderen naar beneden. Vanmiddag heb ik een gesprek met mijn mentor. Ze zegt dat ze zich zorgen maakt.

       Ik klop op de deur van het lokaal. Mevrouw Raamsdonk zit achter het bureau en wenkt dat ik naar binnen mag komen. Ze legt de toetsen die ze aan het nakijken was weg en pakt een opschrijfboekje. Ik ga tegenover haar zitten.

       'Goed, Thomas, fijn dat je er bent. Je weet zeker wel waarom ik je wil spreken.'

       'Eigenlijk niet' zeg ik ongeïnteresseerd.

       'Nou ja, ik heb je cijfers bekeken en de laatste tijd zijn ze flink gezakt. Je bent wel bezig met je eindexamen en dit is niets voor jou. Dus ik wilde je even spreken.'

       Deze vrouw begint op me zenuwen te werken. Alsof zij echt benieuwd is naar mij. Dit is gewoon haar werk, zij is ook liever thuis nu. Ik haal mijn schouders op.

       'Die cijfers haal ik wel weer op.'

       'Ik denk niet dat je door hebt hoe ernstig dit is. Een twee voor Engels, een drie voor wiskunde, een vijf voor geschiedenis en een een-komma-drie voor Frans. Een een-komma-drie! Voor een tentamen. Dit is zeer ernstig. En ik heb het gevoel dat je erg defensief tegenover me zit. Ik wil je alleen maar helpen.'

       'Ach, rot toch op!' roep ik.

       'Pardon. Zo wens ik niet aangesproken te worden.'

       'Ik wens niet zo aangesproken te worden. U doet alsof die paar cijfers meteen het einde van de wereld zijn. Er zijn belangrijkere dingen dan school hoor.'

       'Nou ja, Thomas. Ik probeer je alleen maar te helpen.'

       'Lekkere manier van helpen,' zeg ik. De tranen springen in mijn ogen. Denk maar niet dat ik ga huilen in het bijzijn van dit mens. Ik sta op en zeg: 'U zit hier prinsheerlijk met uw notieblokje te doen alsof u het antwoord heeft op alles in het leven. Zodra u hier de poort uit loopt dan bent u alles van school alweer vergeten. Dan gaat u naar uw eigen leven. Wat er met mij aan de hand is dat boeit u echt niet. Ik ben gewoon onderdeel van uw werkzaamheden waarvoor u betaald wordt. Dus ga hier niet een beetje schijnheilig zitten doen alsof het u boeit dat ik een paar tentamens heb verpest en laat me met rust!'

       Boos loop ik het lokaal uit en smijt de deur dicht. Ik ben halverwege de gang als ik mevrouw Raamsdonk mijn naam hoor roepen. Met een flink tempo loop ik het schoolgebouw uit. Vlak voor de deur ligt een bevroren plas en ik glij uit. Met een flinke smak val ik voorover. Een kort moment is alles zwart, daarna duw ik mezelf omhoog en zie ik bloedspetters op de stoep. Door de wimpers van mijn rechteroog zie ik bloed druppelen.

13 januari

Sinds ik vanmorgen opstond heb ik het onbestemde gevoel dat vandaag de dag is. Het is niet alleen een vaag gevoel, ik weet het zeker. Vandaag moet ik fysiek de keuze maken die mijn hart al gemaakt heeft. Het is in de praktijk veel moeilijker dan ik had verwacht. Vanmiddag is het begonnen met sneeuwen, mijn vader vloog meteen naar buiten. In het begin was het niet noemenswaardig, maar al snel was een klein wit laagje zichtbaar. Om de paniek van mijn vader te ontlopen, ben ik naar boven gegaan, op mijn bed gaan zitten en daar zit ik nog steeds. Mijn blik gaat langzaam heen en weer tussen het raam en het groene vest welke mijn moeder over mijn stoel heeft gehangen. De schemer zet zich langzaam in, het duurt niet lang meer of het is helemaal donker. Ik kan hier blijven zitten en dan overkomt mij niets. Dan ben ik veilig. Het is zo simpel, ik hoef er niets voor te doen, alleen maar blijven zitten, misschien gaan liggen of even slapen en het is gedaan. Mijn ademhaling blijft hoog in mijn keel hangen en ik heb een bonkend hoofd. Voorzichtig voel ik aan mijn oog, net boven mijn wenkbrauw heb ik een hechting die ontzettend kriebelt. Ik sluit mijn ogen en zie Julia. Eerst zoals ze was toen ik haar voor het eerst ontmoette, daarna onder de grote eikenboom en als laatste hoe ze naar me keek toen we vrijden. Ik hou zoveel van haar. Ik slik, bijt mijn tanden op elkaar en knijp met mijn ogen. Dan sta ik op, pak het groene vest en loop naar beneden, waar ik zo snel mogelijk mijn schoenen probeer aan te trekken.

       'Nee,' roept mijn vader, 'nee, jij blijft hier.'

       Hij is volledig in paniek en rent naar me toe, zonder moeite geef ik hem een duw.

       'Pa, het moet.'

       'Nee, het moet niet.'

       Mijn moeder en Pascal schrikken van de reactie van mijn vader. Joris moet huilen, waardoor ik ook tranen krijg.

       'Joris, alsjeblief. Help me.'

       Hij veegt zijn ogen af aan zijn mouw en staat op als een man die de leed van de wereld draagt. Hij houdt mijn vader vast aan zijn schouders.

       'Laat hem, pa,' zegt hij huilend.

       'Nee, niet mijn kind,' roept mijn vader, 'niet mijn kind.'

       Joris houdt papa stevig vast, zodat ik mijn veters kan strikken. Dan ga ik met betraande ogen voor ze staan. Twee paar bloeddoorlopen ogen kijken me smekend aan. Dit breekt mijn hart en ik huil geluidloos. Ondertussen zijn mijn moeder en broertje ook in de gang.

       'Ik moet wel, papa,' zeg ik en ik gooi mezelf in zijn armen. Joris, die achter mijn vader staat probeert mij ook vast te houden.

       'Ik hou van jullie,' zeg ik zachtjes, dan laat ik los. Ik kijk Joris een paar seconden indringend aan en hij knikt. Hij heeft het beloofd en houdt zich eraan. Deze gedachte stelt me een klein beetje gerust.

       'Thomas?'

       Mijn moeder doet vragend een stap naar voren. Joris verspert met zijn grote lijf de gang.

       'Thomas!' roept mijn moeder.

       Zonder verdere uitleg ga ik naar buiten, pak snel mijn fiets en sprint weg. De kou slaat tegen mijn gezicht en zorgt dat ik met iets meer helderheid kan denken. Het is werkelijk ijskoud buiten en ik duik zo diep mogelijk in het vest. Ineens weet ik waar ik naartoe moet. Het Geestmerambacht, een natuurgebied boven Alkmaar, ongeveer een half uur fietsen.

Het is volledig donker wanneer ik bij het Geestmerambacht aankom. Het is er vredig en stil. De verse sneeuw zorgt voor een sprookjesachtige sfeer. Mijn voeten brengen me automatisch naar de plek van mijn dromen. Een paar meter van het water zie ik Julia. Ze staat op haar blote voeten tegen een grote boom. Ze schrikt wanneer ze me ziet.

       'Thomas, nee!' roept ze.

       Ik ren naar haar toe, ze blijft precies staan zoals ze staat. Met mijn handen pak ik voorzichtig haar hoofd en zoen haar. Zodra onze lippen elkaar raken voel ik warmte door mijn lijf stromen. Julia huilt, maar ik ben voor het eerst echt zeker van mijn beslissing.

       'Thomas, wat doe je hier?' vraagt ze.

       'Ik moest wel.'

       'Nee, dit is mijn strijd.'

       'Het is onze strijd en dit is mijn keuze. Jij bent te belangrijk, niet alleen voor mij, maar voor alles. Dit is mijn keuze.'

       Julia gaat de discussie niet aan, ze ziet in mijn ogen dat het geen zin heeft. Ik kijk om me heen en zie geen enkel teken van de Boze of zijn schaduwen.

       'Waarom sta je hier?' vraag ik eigenlijk een beetje verbaasd. Ik heb er nooit eerder over nagedacht waarom het precies hier moet zijn.

       'Hier kunnen de minste slachtoffers vallen, weinig mensen en veel natuur waar ik energie uit kan halen.'

       'Misschien een vreemde vraag, maar waar is ie?'

       'Wie? De Boze?'

       'Ja, en Gosse?'          

       'Ik ben hier.'

       Achter me verschijnt Gosse ineens.

       'Ik wilde jullie wat privacy gunnen. Goed je te zien, Thomas.'

       'Ehm, dank je wel, denk ik.'

       'Ik ben persoonlijk verheugd over je keuze. Je maakt de juiste keuze.'

       'Dat hoop ik.'

       Gosse wuift mijn opmerking weg.

       'Onzin. Je zal zien dat uiteindelijk altijd alles wel weer goed komt. Al is dat niet altijd zoals je zelf bedacht hebt.'

       'En waarom is de Boze er nog niet?'

       'Ach, die houdt zich netjes aan de regels. Julia is nog geen achttien, nog een minuut of twee, om precies te zijn.'

       'Ik ben dus net op tijd.'

       'Hele goede timing,' zegt Gosse en we gaan met z'n drietjes naast elkaar staan. Wachtend.

Donkere wolken wervelen boven ons hoofd en al snel is de Boze zichtbaar. Zonder ook maar iets te zeggen, smijt hij, met een kort handgebaar, mij twee meter de lucht in. Ik land met een harde smak op een steen. Gosse wordt binnen een aantal seconden overladen met zwarte schaduwen en Julia staat er alleen voor. Ze mompelt en weet de Boze even van zich af te houden, maar al snel zie ik de eerste rode striemen over haar gezicht lopen. Dit is het. Dit is het moment. Ik verzamel al mijn moed en ren op de Boze af. Hij houdt Julia met een hand in zijn greep en probeert mij met de andere af te weren, maar dit lukt hem niet. Mijn wilskracht is sterker dan zijn haat en ik weet hem een klap te geven. Julia komt vrij uit zijn greep en valt kuchend op de grond. De Boze draait zich naar mij. Dit is precies het beeld uit mijn dooddroom. In plaats van angst word ik overspoeld met kalme woede.

       'Dooddromer, het heeft geen zin om tegen mij in te gaan,' zegt de Boze, 'wij horen bij elkaar.'

       'Nee, dat horen wij niet,' zeg ik rustig, 'mij kun je niet krijgen en Julia kun je niet krijgen. Jij zult verliezen.'

       'Die niet zo naïef, jongen. Jij zult vanavond sterven, dan voed ik mij met jouw engel en daarna begint de lol pas echt voor me. Je vader zal toekijken hoe ik je moeder verkracht en het laatste restje leven uit haar knijp. Je broers gaan pijn voelen, zoveel pijn. Kies nu mijn kant en dat wordt ze allemaal bespaard.'

       'Je dreigementen hebben geen zin. Ik geloof je niet.'

       'Dreigementen?' roept de Boze kwaad, 'Jij weet niet half waartoe ik in staat ben!'

       'Tot nu toe vooral veel loze woorden. Mijn familie kent hun dood, mijn vader weet mijn moeders dood en wat jij nu vertelt gaat niet gebeuren. Heel even heb ik gedacht dat ik mijn lot zelf in handen heb, maar jullie willen alleen maar dat ik dat denk. Vanaf mijn geboorte stond dit al vast, net zoals de dood van mijn familie. Zelfs jij kan daar geen invloed op uitoefenen.'

       Het rood in de ogen van de Boze wordt feller en hij heft zichzelf op. Snel kijk ik achter hem en ik zie dat Julia weer rechtop staat. Gosse heeft de schaduwen verslagen en staat naast haar. Julia huilt. Ze is het mooiste wat ik ooit gezien heb, haar ogen schitteren felgroen, net zoals Halloween. Boven haar rechterhand zweeft een witgroene energiebal.

       'Ik hou van jou,' zegt ze geluidloos tegen me.

       Ik glimlach naar haar. Een volmaakte rust komt over me heen. Julia is achttien, haar gave is in werking getreden, Gosse en Joris gaan haar beschermen en zij zal leven om op een ander moment verder te vechten.

       'Wat lach je nou?' roept de Boze geïrriteerd, 'Wat gaat het worden? Voeg jij je bij mij, waar je hoort of-'

       'Ik heb mijn keuze al gemaakt,' zeg ik en ik spreid mijn armen, 'doe wat je moet doen.'

Een enorme kracht klapt tegen mijn borstkas, ik kom los van de grond en breek door het ijs. Het ijzige water omhult, binnen enkele seconden, mijn hele wereld. Eerst voel ik paniek en ik sla tegen de witte massa boven mijn hoofd, dan zie ik een witgroene flits en ik weet zeker dat Julia, voorlopig, veilig is. Rust en vrede spoelt door mijn lijf, terwijl mijn longen zich vullen met water.

EINDE.

VERGEET MIJ (NIET)

Een paar jaar na het overlijden van haar ouders, verliest Iris Brinkman ook haar oudere zus Madelief. Overmand door gevoelens van angst en verdriet besluit ze haar bestaan in Nederland achter te laten. Iris vlucht naar een dorpje in de Verenigde Staten, waar zij in alle rust en veiligheid haar leven wil leiden.

Ze is in niets voorbereid op de wending die haar leven neemt, wanneer ze Jonathan ontmoet, een geheimzinnige jongen met helderblauwe ogen.

Terwijl zij zich steeds meer tot elkaar aangetrokken voelen, zijn er andere, mysterieuze krachten aan het werk die Iris bij hem vandaag willen houden.

Ze vindt de moed om te vechten voor haar eigen geluk en wordt onderdeel van een strijd die veel groter is dan zij kan vermoeden.

Vergeet mij (niet) is een fantasierijke roman over verdriet, loslaten, doorzettingsvermogen en de kracht van de liefde.

Vergeet mij (niet) is te koop als paperback en e-book, via Bol 

Continue Reading

You'll Also Like

1M 12.9K 52
Raven is een doodnormaal tienermeisje, oké doodnormaal kun je het niet noemen. We zullen zeggen een 18-jarig tienermeisje met een lichte obsessie vo...
6.5K 440 38
Iedereen heeft z'n eigen verhaal en verleden. Net als 5 jongens die in 1 huis worden gestopt. Zouden ze zich openstellen aan elkaar? En kan iedereen...
2.9K 34 22
Sofie gaat met haar vrienden groep op Ski-vakantie. Op een dag komen ze een jongen tegen in de lift. Wil je weten hoe het af gaat lopen moet je maar...
254 43 5
matthyas een 28 jarige jongen een hart van goud doet niemand iets aan maar toch ergens diep van binnen is die jonge erg onzeker maar als hij een keer...