Hoofdstuk 32 - Superman Redden

Start from the beginning
                                    

Ik sta voor de deur van zijn appartement, dat eigenlijk van mij is, en steek de sleutel in het sleutelgat. Je weet dat ik geen lucht nodig heb, maar toch neem ik een grote hap en stap binnen.

Andreas zit te lezen in een grote schommelstoel en hij heeft een bril op. 'Je hebt geen bril nodig, Andreas.' Hij kijkt verbaasd op, met zijn ogen boven zijn bril. Hij verwachtte me niet. Haastig legt hij het boek weg en stelt hij zich recht. De bril legt hij ook weg, bovenop zijn boek.

'Kimberley! Wat een verrassing!' Hij komt naar me toe om me een knuffel te geven, maar bedenkt zich dan. Andreas is opgelucht dat ik nog leef.

'Mensen krijgen me niet klein, nonkeltje.' Ik leg een giftige nadruk op "nonkeltje" zodat hij weet dat er iets scheelt. Ik zie het in zijn blik dat er iets begint te dagen.

'Wat is er, Kimberley? Heb ik iets verkeerds gedaan?' Oh, "verkeerd" zou ik het niet noemen. Al bij al probeerde hij me te redden. Het is eigenlijk m'n vader z'n schuld, met zijn voorwaarden. Oh, pardon, ik bedoel Ezekiel, niet mijn vader. Volg je het nog?

'Waarom heb je een bril aan, Andreas?' Ik neem traag plaats op één van de stoelen aan de eettafel, maar zonder hem uit het oog te verliezen. Opeens snak ik naar wat olie, maar die staat in de keuken en ik ben niet van plan om nu nog recht te staan. Dat zou mijn hele coole kikker-actie verpesten.

'Om te lezen, kindje.' Het is de eerste keer dat ik hem zo grootvaderlijk tegen me hoor praten. Andreas is een trots man, geen arm ventje.

'Dan zoom je toch in, nonkel?' Hij weet dat er iets gaande is, dat merk ik aan hoe ongemakkelijk hij zich beweegt. Andreas komt toch voor me zitten, maar kijkt naar zijn gevouwen handen. Ik wil het uit hem krijgen. Ik wil het uit zijn mond horen dat hij een mens is. Net zoals ik. Want we zijn familie.

'Wat scheelt er, Kimberley?' Nu komen we ergens.

'Ik denk dat jij iets achterhoudt voor me.' Ik kijk hem recht aan, maar hij ontwijkt mijn blik en kijkt naar buiten. De Laag glanst metaalachtig, waarschijnlijk staan de straatlichten aan. Dat gebeurt ook niet vaak meer.

Andreas zucht. 'En wat zou dat kunnen zijn?' Eindelijk kijkt hij me aan. Verslagen, zo kun je zijn blik beschrijven.

'Vader was mijn vader niet, heh? Dat was jij.'

'En dat ben ik nog steeds, Kimberley.' Mijn onderkaak verstrakt. Ik ben woedend. Hoe kon hij het verzwijgen voor me?! Zelfs nadat vader verdween en moeder stierf! 'Dat is waarom ik je niet naar de mensen wou sturen.'

'Omdat je m'n vader bent? Je bent mijn voogd, maar als soldaat kan ik over mezelf beslissen, Andreas!'

Hij schudt zijn hoofd. 'Dat bedoel ik niet. Het zijn m'n vrienden. De meesten ken ik al vanaf mijn geboorte. Hen verlaten was al hard, maar jou naar hen toe sturen? Ik kan net zo goed meteen naar Stuurman Detector stappen en zeggen waar ze zich bevinden!'

'Je wist het al die tijd', sis ik. 'Al die tijd! Waarom liet je me dan ook bij het Leger gaan?!'

'Als vader wil je dat je kind gelukkig wordt.' Ik gooi mijn handen in de lucht en laat ze met een klap terug op de houten tafel vallen. Andreas geeft geen krimp. 'En volgens mij ben je dat ook, is het niet? Je zit alleen met een probleem.' Hij heeft m'n aandacht terug gevonden. 'Die mensen, je geeft om ze, hé?' Hij glimlacht, alsof hij iets heeft waarmee hij me kan chanteren. 'Ik heb hier en daar wat opgevangen terwijl jij op missie was. Vince, hem ken ik. Hoe gaat het met hem?' Weet hij dat Vince net zo goed dood kan zijn? Doet hij dit express?

'Waarom zou ik om een bende vleeshopen geven?' Ik laat het extra gemeen klinken, want ik weet dat het hem kwetst. Zijn vrienden voor een bende vleeshopen uitschelden hoort hij niet graag.

R26Where stories live. Discover now