I

478 53 9
                                    

Hij haatte rennen door het bos. Niets was erger dan rennen door het bos. Misschien rennen door water, maar dit kwam behoorlijk in de buur. De knerpende bladeren onder je voeten verraadden altijd waar je was en als het de bladeren niet waren, dan was het de knappende takjes wel. Hij haatte het. Er bestond geen goede manier om je geruisloos door een bos te bewegen. Je kon nooit in een rechte lijn rennen, altijd zigzaggend tussen de bomen door, over omgevallen bomen springen en de bosjes ontwijken. Hij haatte rennen door het bos. En toch rende hij. Hij had geen keus.

Met grote passen bewoog hij zich snel en behendig voort. Zo stil als hij kan, probeerde hij door het bos te sprinten, als een schaduw, langs de bomen. Eén met de natuur en de nacht. Af en toe ritselden was bladeren of struiken, maar het was niet meer dan een kleine windvlaag. Het had net zo goed een dier kunnen zijn.

Hij keek naar de lucht. Tussen de bladeren van de bomen zag hij een rode streep. Het werd al lichter. Nog maar een paar uur voordat het licht zou worden. Daarna zou hij niet meer een schaduw zijn, maar kon iedereen hem van mijlenver aan zien komen. Misschien haatte hij dat nog meer. Hoe moest hij anders zich voortbewegen? Alleen 's nachts was hij onzichtbaar, geruisloos. Overdag kon alles en iedereen hem zien.

Hij hoorde geritsel naast hem. Meteen was hij alert. Een hert sprong op van zijn plaats er rende ervandoor. Hij had hem gespot. Een glimlach verscheen om zijn lippen. Oh, hier hield hij van! Meteen vulde zijn borst met dat kriebelende, warme gevoel: het gevoel van de jacht.

Hij had een plan, maar dat moest maar even plaatsmaken. In een snelle beweging veranderde hij van route en zette de achtervolging in. 'Ik kom je halen,' fluisterde hij. 'Wacht maar. Ik kom eraan. Je kan niet voor eeuwig voor me blijven rennen, ik zal je pakken!' Zijn woorden gaven hem kracht om door te gaan.

De bomen leken mee te praten, als toeschouwers in een stadion. Wie oh wie zal winnen? Hij, de Gevreesde? Of toch de prooi. 'Je kunt niet zomaar van mij weglopen. Jij bent van mij!' siste hij, terwijl hij over een omgevallen boom sprong.

Het hert rende zo hard als zijn ranke poten rennen konden. Hij keek niet achterom naar zijn belager, maar bleef maar rennen en rennen. Met elegante sprongen en soepele bewegingen, sprong het jonge dier over de omgevallen boomstronken en takken.

En zijn belager genoot van de jacht. Het was net een spel. Hij moest anticiperen of wat het hert zou gaan doen. Rechts of links? Naar voren of naar achteren? Omhoog of omlaag? Harder of zachter? Wat zou hij doen? Wie o wie zou winnen?

Met een grote glimlach om zijn lippen, jaagde de jager het dier op. Af en toe greep hij een steen van de grond en gooide hij het in de richting van het hert, om hem een andere kant op te laten rennen. Het hert, onschuldig als hij was, was niet van plan om op te geven. Hij bleef langer rennen dan de jager had verwacht. Een fout van hem. Hij rende al de hele nacht, het dier was nog maar net begonnen.

De jager maakte een nieuw plan. Eeuwig achter het dier aan blijven rennen was waanzin. Leuk, maar waanzin. Hij was slimmer dan dat domme ding. Hij moest en zou winnen en veranderde van richting. In plaats van naar het oosten te rennen, ging hij naar het zuiden. Daar klom hij in een grote kastanjeboom en wachtte geduldig tussen het bladerdek. Het hert rende nog altijd angstig vooruit, niet-wetend dat zijn jager niet meer achter hem aan zat.

Het dier bleef maar rennen en rennen, tot hij na een tijdje besefte dat hij weer alleen was. Het bos was weer stil en rustig, zoals het aan het begin van de nacht ook was geweest. De jager was verdwenen en het dier kon weer rustig gaan liggen. De jager joeg hem niet langer meer op.

Hij keek schichtig om zich heen, maar hij was echt alleen. Zijn belager leek echt verdwenen te zijn. Maar hij wist niet, dat de jager een plan had.

Het hert was bij een kreek aangekomen. Dorstig als hij was van het geren, boog hij zijn nek en dronk van het kreekje dat door het bos stroomde. Dit gaf de jager een perfect moment om toe te slaan. Precies zoals hij gepland had. Precies zoals hij het had gehoopt.

Hij sprong uit de boom en landde op het hert. Van schrik verstijfde het dier. De angst stond in zijn diepe, zwarte ogen. Hij wist dat het met hem gedaan was. Hij kon nergens meer heen.

Zijn jager had hem vastgezet. Het hert had de strijd verloren. Hoe hard hij ook gevochten had, hij had verloren en dat kwam hem duur te staan in dit spel.

'Het was gezellig,' zei de jager. Hij pakte zijn dolk. Voordat hij het gebruikte, keek hij nog even in het lemmet, dat mooi glansde in het ochtendlicht. Daarna stak hij het mes met een grijs op zijn gezicht in het hart van het hert. Rood bloed stroomde uit het dier. Als een stroompje liep het naar de kreek en kleurde het heldere water bloedrood. 

NachtblauwWhere stories live. Discover now