Achter Gesloten Deuren (6)

617 15 2
                                    

6. Austin

“Het leven als dochter van een graaf en gravin was voor mij altijd al moeilijk genoeg geweest. Maar als het moment dan daar is dat je niet meer realistisch kan nadenken, maar steeds meer surrealistisch, vraag ik me echt af waar het fout ging.”

Meer kreeg ik niet eens op papier. Ik zat nog steeds bij het fonteintje. Een pen had ik eigenlijk altijd wel bij me, en ik vond een stuk papier in mij broekzak. Spontaan begon ik te schrijven. En spontaan stopte ik ook weer. Ik stopte de pen en het papier weer terug waar ik het vandaan had gehaald.

Ondertussen welden er geen tranen meer op uit mijn ogen, en de kleine waterstraaltjes op mijn wangen waren opgedroogd. Alleen mijn ogen waren waarschijnlijk nog rood. Ik besloot hier te blijven zitten tot ik er zeker van was dat elk spoort van verdriet uitgewist was. En als ik hier dan toch zat, kon ik alles van de afgelopen week nog eens goed overdenken. De afgelopen twee weken waren een grote stroomversnelling geweest. En nu was ik bij een enorme waterval aangekomen. Ik kon het niet hebben, dat was duidelijk. Ik was te zwak. Ik had mijn woede, verdriet en frustraties altijd binnen weten te houden. Ook de schijn van de perfecte dochter had ik toneelstuk na toneelstuk kunnen volhouden. Het leek wel alsof dat niet meer ging sinds mijn zeventiende verjaardag. Was het soms een breekpunt? Het wás mogelijk. Niet alleen was ik fysiek ongeveer uit de puberteit, waarschijnlijk ook mentaal. Dat dat zo’n grote impact kon hebben, had ik nooit voor mogen gehouden. Ik moest alle gebeurtenissen op een rijtje krijgen. Maar aan alleen dit kleine stukje papier, had ik niet genoeg.

Goed, als ik er van uit ging dat mijn zeventiende verjaardag het breekpunt zou zijn, waren alle gevolgen van dien vrij logisch; de woede bij het fonteintje, de ruzie met Lea, de opsluiting en dus het gek worden, het zien van Rosalie. Natuurlijk ging het ver. En het was heftig. Maar op deze manier kon ik het tenminste begrijpen – dacht ik. Ik zuchtte.

‘Gaat het allemaal niet meer?’ zei iemand achter me. Verschrikt draaide ik me om. Mijn gezichtsuitdrukking was waarschijnlijk niet zo blij als de terreinknecht, de jongen, gehoopt had.

‘Jij hier?’ vroeg ik. Mijn stem was de perfecte weerspiegeling van mezelf; zwak. ‘Ja, ik hier.’ De jongen kwam naast me zitten. ‘Zeg…’ mijn stem klonk nog steeds zwak en geknepen, maar ik besloot door te praten. ‘Mag ik je het een en ander vragen?’ De jongen knikte.

 ‘Goed, ik heb drie vragen voor je. Als eerste zou ik graag willen weten hoe je heet. Ten tweede; wat deed je op het bal? En als laatste; is het toeval dat wij elkaar overal tegenkomen…?’

De jongen hoefde – natuurlijk – niet lang na te denken over de eerste vraag. ‘Mijn naam is Austin. Austin Jaco Ackermann.’ Ook met de tweede vraag was hij redelijk snel. ‘Ik moet je eerlijk vertellen dat ik gewoon naar binnen ben geslopen. Ik zag er anders uit. Een strak pak en een beetje gel doen wonderen. Natuurlijk hielp het ook dat ik me geschoren had.’ Austin grinnikte.

Ik wierp een blik uit zijn stoppelbaardje en deed mijn uiterste best een glimlach te onderdrukken. Op de derde vraag kreeg ik niet meteen antwoord. Austin had eerst een vraag voor mij. ‘Hoe wist je dat ik het was?’ luidde de vraag.

‘De jongen op het bal én de terreinknecht? Simpel. Door je ogen.’ Austin schonk me een glimlach. Het lukte me niet langer die van mij te verbergen, dus glimlachte ik terug. Ik wilde de derde vraag weer in het gesprek brengen toen Austins gezichtsuitdrukking veranderde. ‘Heb je gehuild?’ vroeg hij bezorgd. Ik schudde mijn hoofd.

‘Wel, ik kan het zien.’

Ik trok een wenkbrauw op. ‘Hoe?’ vroeg ik, me niet realiserend dat ik toegaf aan zijn vraag.

‘Gewoon,’ zei Austin, ‘Ik kan het zien aan je neus.’

Ik giechelde. Ja, echt. ‘Aan mijn neus nog wel.’

Er verscheen een speels lachje op Austins gezicht. ‘En niet alleen daar aan,’ deed hij er nog eens schepje bovenop. ‘Waar aan dan nog meer?’ vroeg ik. ‘Nou, dus aan je neus…’ Hij kuste me op mijn neus. ‘Aan je voorhoofd…’ Hij kuste me op mijn voorhoofd. Het bezorgde me een prettig gevoel. Ik voelde een tinteling door mijn lichaam heen gaan. Waren dit nou de befaamde en belachelijke vlinders die een of andere mafkees ooit in de wereld gebracht had? Austin kuste mijn slaap, mijn wang en mijn kin. Toen zijn lippen zachtjes mijn oorlel raakte grinnikte ik. Het kietelde. ‘Ik kan het ook aan je nek zien.’ En hij kuste me in mijn nek. Gepassioneerd. Ik sloot mijn ogen en voelde hij zijn ene hand op mijn bovenbeen legde, en met de andere zachtjes mijn wang streelde. Ik geneerde me ervoor, maar ik baalde ervan toen hij stopte.

We keken elkaar aan en ik droomde weg in zijn prachtige ogen. Het was me niet eerder opgevallen hoe mooi hij was. Hij was niet perfect, maar zijn imperfecties maakte hem perfect. Zijn aparte ogen werden omlijst door tamelijk lange wimpers, die door hun lichte kleur niet echt opvielen. Ik was echter zo dicht bij hem, dat ik ieder haartje kon tellen. Zijn haar was, net als zijn wimpers, licht van kleur. Het zat ergens tussen kort en halflang in, en was een beetje warrig, wat ik juist wel leuk vond. Hij had duidelijk in geen tijden een knipbeurt gehad. Hij had een strakke kaaklijn en zijn jukbeenderen waren perfect geplaatst. Zijn neusbrug was een klein beetje scheef – vermoedelijk had hij zijn neus ooit gebroken. Het gouden, ongeschoren baardje maakte hem ouder dan hij waarschijnlijk werkelijk was, maar alsnog schatte ik hem een jaar of twintig. Al met al zag Austin er artistiek en vrij uit. En ook al leek hij ouder dan hij zou zijn, de glinstering in zijn ogen gaf hem iets jongs en ondeugends. En het waren ook zijn ogen die me terugbrachten naar de realiteit.

Hij was wél perfect. Zijn uiterlijk, zijn gevoel voor humor en zijn intelligentie waren te goed voor mij. Ik kon nog net voorkomen dat hij me op mijn mond zou zoenen. Ik stond op en streek nerveus mijn shirt glad. ‘Ik moet gaan,’ zei ik kortaf. En weg was ik. Austin keek me ongetwijfeld verbouwereerd na, maar ik keek geen moment om. Snel ging ik een ander, dichtbegroeid deel van de tuin in. Daar ging ik op de grond zitten, wachtend tot Rosalie me kwam halen en naar mijn vertrek begeleidde.

‘En?’ vroeg ik Rosalie. Mijn wangen kleurden rood en ik sloeg mijn ogen neer.

‘Aan de ene kant vind ik dat je goed gehandeld hebt. Vertrouw hem niet Saphó. De geldtekentjes staan bijna letterlijk in zijn ogen gebrand. Aan de andere kant, je bent zeventien jaar en hebt nog steeds niet gezoend. Je had best een keer een lolletje kunnen beleven en het daar bij houden, toch? In sommige dingen moet je je gewoon laten gaan. Maar omdat jij al je levenslust kwijt bent geraakt, kan je dat niet.’ Die laatste zin deed me pijn, maar Rosalie was nog niet klaar. ‘Je moet voortaan wel uit zijn buurt blijven. Hij wil je geld, en niet jou.’ Over die woorden moest ik even nadenken. Wilde Austin echt mijn geld? Mij was het niet opgevallen. ‘Geloof me nou maar. Ik heb genoeg meegemaakt om goede mensen en mensen met kwaad in de zin te onderscheiden.’ Het was alsof ze mijn gedachte kon lezen. Misschien kon ze dat ook wel.

‘Maar… je bestaat niet eens. Je bent een fictief persoon, bedacht door mij,’ kaatste ik de bal na een tijdje terug.

‘Je ziet me toch? Dat zegt al iets over mijn echtheid. En je hebt mij gecreëerd, met problemen en al. Natuurlijk had ik liever niet dat je mijn jeugd zo moeilijk hebt gemaakt, en dat ik een manipulerend monster zou zijn, maar ergens diep van binnen ben ik je alsnog dankbaar voor je schepping.’ Ze zei het zo koeltjes allemaal en draaide alles om, alsof het mijn schuld was. Het vervelendste was nog, dat ze over sommige dingen gelijk had ook. Ze wás een manipulerend monster. Ze wás gemeen. En ik zat er mee opgescheept.

Achter Gesloten DeurenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu