Proloog

860 17 3
                                    

Dus hier is -ie dan, de proloog. Vergeet niet dat dit verhaal al een klein jaar geleden geschreven is, en ik - vind ik tenminste - een stuk beter ben geworden in schrijven. Vergeet niet te commenten/stemmen/fan te worden!

Proloog.

Op een mooie zaterdagmorgen scheen de zon fel door de ramen, waar grote lichtbundels zich in kleinere lichtstraaltjes verdeelden...

Ik zat op het krukje aan mijn salontafel, waar mijn haar werd gekamd. Ik telde de sproetjes die hier en daar op mijn gezicht zaten. ‘Eén, twee, drie…’

De vrouw die mijn haar borstelde glimlachte vriendelijk. ‘Goed zo, Saphó,’ prees ze me.

Met een moederlijke blik keek ze me aan via de spiegel. Ik keek terug.

De band tussen moeder en dochter… Was er iets mooiers te vinden?

In mijn warrige rode haar, dat in toom werd gehouden met speldjes en chemische foefjes, werd een lintje tot strik geknoopt. Het had dezelfde babyroze kleur als mijn jurk en lakschoentjes.

Samen met de vrouw, mijn moeder, liep ik naar buiten, de tuin in. Ik hield haar hand stevig vast.

En toen kwam ze tevoorschijn. De Vrouw. Ze was gehuld in een beige mantelpakje en haar roodbruine haar had ze opgestoken. Ze glimlachte naar me en hurkte, zodat we op gelijke hoogte kwamen.

‘Wat zie je er weer beeldig uit vandaag, liefje.’ Elke woord werd even duidelijk uitgesproken. Het begrip articuleren had ze wellicht een beetje te ver doorgevoerd. Daar hadden bijna alle vrouwen in de omgeving last van. Maar niet mijn moeder. Mijn doodgewone, lieve en zorgzame moeder. Ze kneep eventjes bemoedigend in mijn hand. Ik nam het compliment van De Vrouw met tegenzin in ontvangst. Toen ging ik met mijn moeder in de tuin spelen. We telden vlinders en speelden tikkertje. We bekeken alle mooie bloemen en speelden verstoppertje.

Helemaal had ik het nooit begrepen, maar volgens mij woonden mijn moeder en ik bij De Vrouw en haar man in huis. Ik at altijd bij die twee in de grote eetkamer, samen met nog een meisje, hun dochter. Mijn moeder bracht me naar de eetkamer en haalde me weer op, maar bleef nooit eten. Dat vond ik vreemd, en ook jammer.

Plots liep ik in mijn eentje door de tuin. Ik zag mijn moeder niet meer. Ik zag niemand meer.

‘Mama?’ vroeg ik, hopend op een antwoord. Dat antwoord kreeg ik niet. Ik riep wat harder en liep terug naar waar ik vandaan was gekomen. Ik zag alleen De Vrouw staan.

‘Mama!’ riep ik.

Ik merkte dat De Vrouw op me afliep. Ze pakte mijn hand vast. Ik probeerde los te komen. ‘Mama!’ gilde ik. ‘Wat is er Saphó?’ vroeg De Vrouw liefjes. ‘Ga weg! Ik wil naar mijn moeder!’ riep ik kwaad. In de verte zag ik haar zoekend rondlopen. ‘Mama!’ riep ik weer. Ditmaal klonk het opgelucht. Het lukte me om lost te komen uit de greep van De Vrouw, die ondertussen iets strakker was geworden. ‘Mama, waar was je nou?’ vroeg ik mijn moeder toen ik naast haar stond.

‘Saphó, je moet goed naar me luisteren.’

De Vrouw kwam er aan. Ik ging veilig achter mijn moeder staan. ‘Mam,’ fluisterde ik haar toe. ‘Saphó, ik ben je moeder niet,’ zei ze toen abrupt.

Ik keek haar niet-begrijpend aan. ‘Wie dan wel?’ vroeg ik.

Mijn moeder, of wat ze ook was, stapte op zij. Ik kwam tegenover De Vrouw te staan. ‘Ik. Ik ben je moeder. En zij,’ zei wees op de vrouw waarvan ik dus niet de dochter was. ‘Zij is je kamermeisje, je dienstmeid, je nanny!’ schreeuwde ze toen vol walging. Ze had de woorden er bijna uitgespuugd – maar had wel goed gearticuleerd.

Er liep een traan over mijn wang. Ik liep de tuin door, want ik wilde de dienstmeid of De Vrouw niet tegenkomen. Ik wilde niemand tegenkomen.

… Ik ging op een boomstam zitten en viel in een diepe, maar onrustige slaap.

Eindelijk, dacht ik. Het was af. Ik had al zo vaak geprobeerd het op te schrijven. Elke keer net weer anders, maar ik was nooit tevreden.

Over dit verhaal wel. Het was de waarheid. Het was niet te persoonlijk, of juist te onpersoonlijk. Fouten die ik bij eerdere versies had gemaakt.

Ik schreef wel vaker verhalen. En dus ook over mijn eigen leven. Dit was er eén van toen ik een jaar of vijf was. Als ik er zo op terugkeek was dit een van de fijnere, maar ook een van de meest gehate herinneringen.

Aan de ene kant kon ik nog lekker kind zijn, samen spelen met mijn ‘moeder’. Aan de andere kant kwam de waarheid naar boven. En de waarheid doet altijd pijn.

Mijn leven was tot die bewuste dag een leugen geweest. Een leugen, gecreëerd door mezelf. Een vijfjarig meisje. Dat vond ik nog best knap. Maar het was de waarheid. En die doet nou eenmaal pijn.

Geen enkele dienstmeid had die van toen kunnen evenaren; natuurlijk werd deze per direct ontslagen. Mijn echte moeder was – en is – een jaloers wicht, kon ik wel zeggen. Ze kickte op status en geld. En dus op mijn arrogante, egoïstische vader. En toen kwam ik er ook nog achter dat hun dochter logischerwijze mijn twee jaar jongere zusje was. En zij was al net zo als mijn ouders. Alleen ik was anders. En het is niet leuk anders te zijn. Dat is het nooit.

Zeker niet als je tot de egocentrische Wellington-McHazle’s behoort.

Achter Gesloten DeurenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu