hoofdstuk 21; 'De duisternis'

350 26 4
                                    

Caden

Ik zit in een weiland. Overal groeien bloemetjes. In alle kleuren. Van rood, tot roze, tot geel, noem het maar op. De zon schijnt fel en verlicht de omgeving. De lucht is blauw en af en toe drijven er wat wolkjes voorbij.

'Caden,' roept dan een stem.

'Caden,' roept een andere stem. Ik kijk op en zie mijn moeder in het grasveld staan, samen met mijn tweelingzusje. Ze zien eruit zoals ik ze me herinner. Mijn zusje heeft zwart stijl haar en net zulke blauwe ogen als ik. Mijn moeder heeft bruin haar met donkere ogen. Ik probeer op te staan, maar het gaat niet. Het lijkt wel alsof ik vast zit.

'Caden,' roept mijn zusje dan. 'Waarom? Waarom kon je ons niet redden?' Sirene kijkt me beschuldigend aan.

'Ja, Caden. Je bent mijn oudste zoon. En ik was zo trots op je. Maar ik had meer van je verwacht,' zegt mijn moeder dan. Ze kijkt me smekend aan. Ik wil naar hen toe en probeer nogmaals los te komen. Maar nog steeds lukt het niet.

'Caden,' zegt mijn zusje dan. 'Help me dan toch!' roept ze dan.

'Sirene!' schreeuw ik terug. En dan lopen ze weg. Mijn zusje kijkt nog een keer om.

'Caden. Je had me moeten helpen.' Ze kijkt me indringend aan. Dan draait ze zich om en loopt achter mijn moeder aan. Woest beweeg ik heen en weer, maar ik krijg het nog steeds niet voor elkaar om op te staan en ze achterna te rennen. En dan verschijnt er iemand anders. En de verschijning van deze persoon doet mijn hart in duizend stukjes breken. Want voor me verschijnt een meisje. Een meisje van een jaar of zestien. Haar donkerbruine krullen dansen om haar gezicht heen en haar groene ogen staren me intens aan.

'Caden,' fluistert het meisje dan, en ze loopt naar me toe.

'Belle?' vraag ik hoopvol. Het meisje knikt.

'Ja, ik ben het.' Dan komt ze naast me in het gras zitten. Ik probeer voorzichtig of ik nou wel kan bewegen, en tot mijn verbazing lukt het. Ik sla een arm om haar heen, en ze kijkt me glimlachend aan. Dan leunt ze naar achteren en gaat in het gras liggen. Ik ga naast haar liggen, en ze kruipt tegen me aan en gebruikt mijn arm als kussen. Samen kijken we naar de wolken die voorbijdrijven.

'De waarheid, Caden. Ik wil de waarheid weten,' fluistert ze dan. Ik kijk haar vragend aan.

'Welke waarheid?'

'De waarheid. Over wie ik ben, en over wie mijn ouders waren.' Ik kijk haar nog steeds vragend aan.

'Ik weet niet waar je het over hebt,' zeg ik dan. Ze kijkt me van opzij aan.

'Natuurlijk weet je dat wel. Dat kan niet anders.' En dan springt er een naam in mijn gedachten.

'Mirose,' fluister ik zachtjes. Het meisje schiet met een ruk overeind en kijkt me woedend aan.

'Zie je wel! Je hebt tegen me gelogen!'

'Nee, nee, ik wist het echt niet,' zeg ik hulpeloos. Ik strek een hand naar haar uit om haar te kalmeren. Maar ze slaat hem weg. Haar ogen spuwen vuur.

'Je hebt tegen me gelogen. Dat is nou eenmaal wat je doet. Liegen en je beloftes breken,' zegt ze fel. Dan wordt haar stem weer zacht. 'Je had het me beloofd. Maar nou is het te laat,' zegt ze dan zachtjes. Ik strek nu allebei mijn handen naar haar uit.

'Nee, nee, Belle. Het is niet te laat. En ik houd me aan mijn belofte, echt waar,' zeg ik wanhopig. Maar ze is niet meer tot reden te brengen. Ze krabbelt overeind.

VeroordeeldWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu