Hoofdstuk 2; 'De Veroordeling'

510 38 0
                                    

November 4046

Belle

'Tim Smith,' roept de koning om en de jongen die twee plekken voor mij staat loopt naar voren. Hij aarzelt maar heel even voordat hij zijn hand op de boom legt. Er gebeurt niks, en de jongen slaakt een zucht van blijdschap en ingehouden spanning.

'Taylor Best,' roept de koning de volgende op de lijst om. Het meisje dat voor me staat loopt heupwiegend naar de boom toe, werpt de koning een zelfverzekerde glimlach toe, en legt haar hand op de boom. Ik kijk naar de enige persoon in de menigte die me nu gerust kan stellen. Mijn ogen vinden de zijne, en hij knikt me geruststellend toe. Mijn broer heeft de veroordeling ook uitgevoerd zodra hij zestien was, en dus moet ik het nu ook doen. Naast Sander staat de zoon van de graaf. Caspian. De graaf heeft ons als zijn eigen kinderen opgevoed, omdat we wezen waren. Hij is als een vader voor ons, maar ook heel streng. Vandaar dat ik op mijn zestiende al mee moet doen aan de veroordeling terwijl ik nog drie jaar kan wachten. Mijn ogen schieten naar Caspian en ook hij knikt me geruststellend toe. De veroordeling is bedoelt om degenen die niet in Equador horen, uit Equador te kunnen zetten, en zowel Caspian als Sander gaan ervan uit dat ik in Equador hoor. Maar iets in mij weet het niet zeker. Wat als ik hier niet hoor? Wat als ik buiten het hek wordt gezet? Ik adem even diep in, en mijn handen gaan automatisch naar de ketting met het sneeuwkristal. Het enige wat ik van mijn echte ouders heb. Het stelt me enigszins gerust, en mijn ademhaling wordt weer regelmatiger. Ik richt me op het toneel voor me. Taylor hoort ook in Equador, en ze slaakt een gilletje. Ik zie dat de koning even glimlacht naar haar, en dan kijkt hij op zijn lijst voor de volgende.

'Belle Campbell,' zegt hij dan. Ik loop naar voren en ga voor de boom staan. De koning wilt net zeggen dat ik de boom aan mag raken, maar hij stopt midden in zijn zin en neemt me van top tot teen op. Hij kijkt nog eens op zijn lijst. 'Belle Campbell,' mompelt hij. Dan kijkt hij nog een keer naar mij, en schudt dan zijn hoofd. 'Goed, leg je hand maar op de boom,' zegt hij dan.

Ik aarzel heel even en strek dan mijn rechterhand uit en leg hem op de boom. Tien seconden moet ik hem daar houden, en dan zal er wel of geen blaadje van de boom af zijn gevallen. Een, twee, drie, tel ik in mijn hoofd. Ik zie dat de koning toekijkt. Zeven, acht, negen. Nog een seconden, denk ik bij mezelf. Het gaat goed. Tot nu toe is er nog geen blaadje gevallen. Tien, denk ik en ik wil mijn hand van de boom afhalen. Maar plotseling zie ik een oogverblindende flits, en wordt ik door de boom met grote kracht achteruit gegooid. Ik kom hard op de grond terecht.

'Belle!' schreeuwt Sander. Ik probeer te kijken in de richting waar het geluid vandaan komt. Maar alles duizelt, en alles is wazig. Ik hoor mensen schreeuwen, en ik doe mijn best om het weer helder te krijgen. Ik span mijn ogen tot het uiterste in, en plotseling wordt het helder. Ik kijk naar de boom en wat ik dan zie, beneemt me de adem. Er zijn niet een, niet twee en zelfs niet drie, maar honderden blaadjes van de boom afgevallen. De hele vloer ligt bezaaid met blaadjes. Ik schudt mijn hoofd, hopend dat het slechts een droom is. Dat ik straks weer wakker wordt in de realiteit en dat ik gewoon in Equador hoor. Dan komt de koning plotseling in mijn blikveld en hij kijkt me met ogen zo groot als schoteltjes aan.

'Neem haar mee!' roept hij dan naar iemand. Ik wil opstaan, schreeuwen dat dit niet klopt, maar er komt niets uit mijn mond. Ik voel hoe iemand een doek voor mijn ogen bind, en dan zie ik niks meer. Angstig tast ik om me heen. Er komt nog steeds geen geluid uit mijn mond. 'Belle!' schreeuwt er iemand weer. Dan iemand anders. 'Belle! Het komt goed, ik beloof het je!' schreeuwt deze persoon.

Maar het komt niet goed. Ik wordt ruw overeind getrokken, en iemand tilt me na een paar stappen op en gooit me ergens op. Een paard, dringt het tot me door. Iemand bind mijn handen vast, en dan heb ik alleen mijn benen nog maar om te blijven zitten. Stemmen schreeuwen. Mensen roepen verbaasde kreten. Maar ik hoor of zie niks. Ik zit op het paard te wachten. Te wachten tot het moment dat ik naar het hek gebracht zal worden, en te wachten tot het moment dat ik mijn onzekere toekomst tegemoet ga. Want nu dringt het in alle hevigheid tot me door.

Ik ben een veroordeelde......

~~

We reden ongeveer een half uur, toen we plotseling stopten. Ik voelde hoe de man die voor me op het paard zat, afsteeg. 'Denk eraan, ik ben in de buurt en zie wat je doet, dus denk maar niet over ontsnappen na,' zei een stem. Ik bleef doodstil zitten. Zelfs al zou ik erin slagen van dit paard af te komen, dan zou ik niks kunnen want mijn handen waren vastgebonden en ik was nog steeds geblinddoekt. Het duurde minder dan vijf minuten voordat de man terugkwam. Hij steeg weer op, en we reden weer verder. Na een kwartiertje stopte de man plotseling weer. Hij stapte af, en trok mij toen ruw naar de grond. Ik slaagde erin te blijven staan. Toen trok de man de blinddoek van mijn ogen af, en ik knipperde een paar keer tegen het felle licht. Voor me zag ik het hek dat het einde van Equador markeerde. Daar buiten was niks. Het was een kale vlakte, voor zover als ik kon zien. Heel af en toe zag ik een kale struik of een klein boompje, maar meer was er niet. Angst gierde plotseling door mijn lichaam heen en ik keek naar de man, of beter gezegd jongen. Want veel ouder dan twintig kon hij niet zijn. Ik keek de jongen haast wanhopig aan.

'Alstjeblieft,' fluisterde ik. 'Laat me gaan.'

Maar de jongen zei of deed niets. Hij keek me alleen maar aan en leek ergens over na te denken. Plotseling haalde hij een rugzak van zijn rug af, en liep naar het paard toe. Eenmaal daar gekomen haalde hij een boog en pijlen van het paard af. Toen liep hij weer naar me toe en ging weer voor me staan met diezelfde blik als eerder.

'Ik weet wie je bent,' zei hij toen. Ik keek hem vragend aan.

'Jij bent Belle Campbell, dochter van de graaf,' zei hij toen.

Ik zei niks en staarde hem alleen maar aan.

'Je moet iets voor me doen,' begon hij toen. 'Mijn jongere broertje is vorig jaar veroordeeld. En ik voel gewoon dat hij nog in leven is. En ik moet hem spreken. Zijn naam is Leon, en jij moet hem vinden en over twee weken op dezelfde dag als vandaag, met hem naar dit deel van het hek komen. Ik zal er dan zijn.'

Plotseling flakkerde er een woede in mij op, die mezelf verbaasde. Hoe durfde hij. Mij dingen gaan bevelen, terwijl hij op het punt stond om mij uit Equador te zetten, en aan mijn lot over te laten.

'Hoe durf je,' beet ik hem toe.

Hij zei echter niets en keek me alleen maar aan.

'In ruil daarvoor krijg je deze rugzak met spullen en kleding die van pas kunnen komen daar buiten,' zei hij plotseling. 'En ik weet dat je deze wilt,' ging hij verder en hij liet zijn handen plagerig over de boog gaan.

Ik brieste nu haast van woede. Hij wist dat hij me had. Met pijl en boog waren mijn kansen daarbuiten veel groter. En dus besloot ik toe te geven. En bovendien, zelfs al zou ik die Leon niet vinden, want de kans dat hij in leven was, was niet heel groot, dan zal hij me toch niets aan kunnen doen want hij was binnen het hek, en ik was er buiten. Maar hij leek me door te hebben.

'Denk maar niet dat je er zo makkelijk vanaf komt,' zei hij. 'Als jij je niet aan de afspraak houdt, weet ik je te vinden. Daar heb ik zo mijn manieren voor, Belle,' voegde hij er dreigend aan toe.

Ik keek hem boos aan, maar knikte toen.

'Ik zal het doen. Mag ik dan nu de spullen?' zei ik.

Hij keek me aan. Toen haalde hij een sleutelbos bij zijn broek vandaan en deed het poortje in het hek open. Toen duwde hij mij er doorheen. De rugzak volgde. Vervolgens haalde hij een mes ergens vandaan, en sneed het touw bij mijn polsen door. Ik wilde me omdraaien. Ik wilde hem te lijf gaan. Terug binnen het hek komen. Maar hij was sneller en gooide het poortje voor mijn neus dicht en draaide de sleutel om. Toen keek hij me even aan. Vervolgens duwde hij de boog door het hek. Toen besteeg hij het paard.

'Vergeet onze afspraak niet,' zei hij dwingend.

Toen spoorde hij zijn paard aan, gooide de pijlenkoker over het hek heen, en draafde weg. Ik rende snel naar de pijlenkoker, legde een pijl op mijn boog, maar hij was al buiten bereik. Ik draaide me heel langzaam om naar de leegte die voor me lag. Ik wist dat er andere veroordeelden waren en dat die op andere plekken vrij werden gelaten. Maar ik wist ook dat als ze zouden zien dat ik deze spullen had, ze niet zo vriendelijk zouden zijn. Ik keek weer naar de vlakte voor me. De zon scheen fel en brandde op mijn huid. Ik draaide me nog een keer om naar het hek. Daarachter lag Equador. Daarachter waren Sander en Caspian. Ik deed mijn ogen heel even dicht en stond mezelf toe om nog een keer aan mijn oude leven te denken. Toen draaide ik me vastberaden om, en zette een eerste stap. Een eerste stap in mijn nieuwe leven.

VeroordeeldWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu