Hoofdstuk 3

2.9K 241 270
                                    

Een klopje op de deur.

Gemompel.

Genesis en Riva veerden tegelijk overeind en staarden de kamer door, hun ogen gericht op het hout voor hun neus.

Met een klap vloog de deur open en verschenen twee bewakers, die hun blikken meteen op hun gezichten richtten en hen met wrede glimlachjes aankeken. De breedste van de twee stapte naar voren en stak een hand naar Genesis uit.

'Vrouwe Genesis?' Zijn stem droop van het leedvermaak. Zijn varkensoogjes gleden gretig over haar lichaam heen, brandden gaten in haar huid.

Genesis wierp een snelle blik op Riva, die bemoedigend knikte, en stapte langzaam naar voren. Ze was door Riva in een prachtige, gouden jurk gehesen, ingelegd met diamanten en edelstenen waarvan ze nog nooit had gehoord. Helaas zou ze vroeger een moord hebben gepleegd voor dit soort kleren terwijl ze zich nu liever in de lelijkste vodden hulde die er te vinden waren. Hoe afstotelijker ze eruitzag, hoe beter.

De man legde een hand op haar rug, om haar door de kamer te leiden, en ze onderdrukte een huivering. Zijn ijskoude vingers bezorgden haar kippenvel.

De deur vloog achter hen dicht.

De gang waarin ze was beland, zag er al even prachtig uit als haar kamer. De marmeren muren zorgden voor een zekere koelte, die aangenaam langs de huid streek en de toortsen aan de wanden zorgden voor een prachtig schaduwspel dat hen volgde doorheen het fort.

Genesis probeerde goed op te letten waar ze heengingen en deed haar best iedere kamer, iedere afslag en iedere gang in haar hoofd te prenten, maar al snel tolde haar zicht en was ze het spoor bijster. Ontsnappen zou dus geen mogelijkheid worden.

De bewakers leidden haar verder en ze daalden trappen af tot ze op het gelijkvloers kwamen. Vanaf daar onderging het fort een ware metamorfose. De eens zo prachtige, marmeren muren waren nu grijze stenen geworden en de kilte die de kamers uitstraalde was bijna tastbaar.

Genesis dook dieper weg in haar jurk.

Een gang leidde verder omlaag, naar duisternis, en plots wist Genesis zeker dat zich daar de kerkers bevonden. Haar hart sloeg een slag over bij het idee dat Duvall daar vastzat, moederziel alleen, onder de grond, doodsbang. Ze slikte iets weg.

De bewakers duwden haar naar een stel enorme eikenhouten duren waarvoor twee wachten stonden en dwongen haar te wachten. Voor een van de mannen kon kloppen, gleden ze al open en werd een prachtige eetkamer onthuld.

Voor Genesis' neus stond heer Griffin.

Hij zag er adembenemend uit. Zijn lichaam was gehuld in een zwart pak, opgezet met zilveren, in plaats van gouden knopen en zijn voeten had hij in kniehoge, donkere laarzen gestopt. Zijn zwarte, altijd warrige haren ware netjes achterover gekamd, zijn grijze ogen sprankelden en zijn glimlach was haast vriendelijk te noemen. Door het contrast met zijn bleke huid en donkere pak leek hij licht te geven, te stralen, te schitteren.

Hij droeg geen wapens – voor zover Genesis kon zien.

Toen zijn ogen de hare vonden, brak zijn knappe gezicht open in een hartverwarmende glimlach en even had Genesis het gevoel da ze naar Duvall keek, wat haar de adem benam.

'Ha, mijn lieveling,' fluisterde hij. 'Je ziet er prachtig uit.'

Zijn blik gleed naar de bewakers, die nog steeds achter hen stonden, en hij wuifde hen weg. 'Ga. Ik kan haar wel alleen aan, moest dat nodig zijn. En haal jullie hongerige en bevuilde ogen van haar lichaam af, alsjeblieft.'

'Eh, O!' De mannen sprongen geschrokken in het gelid, bogen diep. 'Onze excuses meneer. Wij...'

'Ja, het is goed.' Griffin zuchtte overdreven. 'Ga nu.'

MALEDICTUS - De BegaafdenWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu