Hoofdstuk 8

6.5K 288 328
                                    

Als ik wakker word uit mijn brakkige slaap, is meerendeel van de groep al wakker. Wallen doemen op onder de ogen. Stilte jaagt ons op. Het gevoel van honger bekruipt me. Gister hebben we de hele dag gelopen. Gewoon een kant uit en niet nadenken. Ons doel is om iemand vinden. Om de een of andere reden is Liv opgehouden met zeuren. Misschien ook omdat we haar nu gewoon volgen. Liv loopt altijd voorop, naast haar loopt standaard Fem. Ik kom overeind en rek me uit. Caleb komt tevoorschijn uit de bosjes en rekt zich ook uit. Hij ziet er best slecht uit. Zijn ogen zijn rood en er zitten donkere kringen omheen. Hij leunt versuft tegen een boom aan. Iedereen denkt nog aan het konijntje van gister ochtend, maar niemand praat er over. Zwijgend pakken we onze spullen in en vertrekken we weer in een richting. De angst om naar het zuiden te lopen is aanwezig.
'We mogen niet naar het zuiden omdat het bos daar te diep is. Dan kunnen ze ons niet meer vinden.'
Ik schrik. Caleb glimlacht naar me en pakt mijn hand.
'Je frons verraadt je. Je kan volgens mij aan niets anders denken.'
Ik schud mijn hoofd en zucht. Caleb haalt zijn hand zacht door mijn haar en rent dan naar Keith die voor ons loopt. Ik loop weer achteraan de groep, achtergelaten met mijn gedachtes. Ik richt mijn blik op de lucht. Het universum speelt een vies spel. Het is bewolkt. Hartje zomer en toch bewolkt. 'S avonds en overdag. Met een mogelijkheid kan ik, of andere van de groep, het noorden, zuiden, oosten of westen onderscheiden. Ik durf niet toe te geven dat we verdwaald zijn. Mijn hart slaat ineens over als ik een hand op mijn schouder voel. Ik draai me om en slaak een gil. Ayden grijnst naar me. Opluchting komt me te gemoet, maar brengt woede met zich mee. Mijn spieren spannen zich aan. Ik vraag zo kalm mogelijk maar met op elkaar geklemde kaken of hij voor me wilt lopen. Ayden legt zijn hand even op mijn schouder en loopt dan naar voren. Ik zucht en tel tot tien. De woede glijd langzaam van me af.

Als de avond valt van de derde dag, besluiten we toch nog even door te lopen. Hoewel het overdag een aangename temperatuur is, is het 's avonds toch iets kouder. De kou houdt ons wakker en houdt ons lopende. Caleb loopt in zijn eentje achteraan, verzonken in gedachtes. Ik sta stil en wacht tot hij naast me komt. Hij houdt zijn handen stevig in zijn zakken van zijn vieze beige broek. Ik loop zwijgend verder naast hem. De avond laat de vogels stoppen met fluiten, waardoor onze voetstappen weerklinken. Ik hoor Caleb zuchten en kijk hem aan. Hij is een kop groter dan ik ben, dat valt me nu eigenlijk pas op. Voor ons struikelt Damian. Hij vloekt met woorden waarvan we ze allemaal eigenlijk wel wilde zeggen. Keith loopt naar Damian en trekt hem overeind. Door de schemering zie ik nog net waarover Damian gevallen is. Ik loop ernaar toe en pak de zwaar toegetakelde baksteen van de grond. Iedereen kijkt me vragend aan. Ik kijk om me heen en verder op zie ik er nog een liggen. Ik begin te rennen. Een spoor van bakstenen doemt op. De rest van de groep begrijpt eindelijk waar ik naar opzoek ben en begint achter me aan te rennen. Ik sta met een ruk stil als ik zie waar het spoor naartoe leidt. De rest hapt naar adem op het moment dat ze naast me komen staan. Ik wil een stap naar voren zetten maar Caleb zijn hand sluit om mijn pols. Ik draai me naar hem om en zie zijn bezorgde blik. Ik vlecht mijn vingers met de zijne en trek hem langzaam mee. Ik draai me weer om en loop samen met Caleb het verlaten en vervallen dorp in. Kleine huizen staan op instorten. De straten zijn onbegaanbaar voor auto's noch fietsers. De groep volgt ons langzaam. Het donker heeft de hele stad in zijn greep waardoor het allemaal nog enger lijkt te zijn. Het dorp blijkt al gauw groter dan we dachten en we besluiten met een bezorgd gevoel toch maar te overnachten als Fem door haar enkel gaat. Als we voor een redelijk goed staand huis settelen, ben ik nog niet moe. Als de rest al ligt te slapen, loop ik naar de overkant van de weg en ga er zitten. Ik zie dat Caleb overeind komt en naar me toe loopt.
'Mooie meisjes moeten 's avonds niet alleen over straat.' Zegt hij.
Ik lach zacht en Caleb komt naast me zitten. De plek waar de groep zijn best doet om te slapen, is amper te zien. Het donker zorgt ervoor dat we eigenlijk alleen elkaar kunnen zien. Een rilling loopt over mijn rug. Caleb slaat een arm om me heen en trekt me tegen zich aan.
'Ben je echt niet bang?'
Ik haal mijn schouders op.
'Je hoeft me niet voor de gek te houden hoor. Ik ben ook bang.'
Ik reageer er niet op. Mijn angst toegeven is niet echt mijn specialiteit. Ons gesprek eindigt in stilte. Ik leun tegen Caleb aan en hoor zijn hart kloppen. Zijn hand wrijft over mijn schouder en hij laat zijn kin zachtjes op mijn hoofd rusten. Zo zitten we een tijdje. Als ik langzaam opsta omdat het te laat voor me wordt, houdt Caleb me tegen om verder te lopen. Langzaam trekt hij me terug en zelf in het donker zie ik hoe hij dichter bij komt. Een licht gevoel komt op in mijn buik. Caleb legt zijn ene hand voorzichtig in mijn nek en laat de ander afglijden naar mijn middel. Zachtjes trekt hij me dichter naar zich toe en nog voor ik er eigenlijk klaar voor was, raken zijn lippen de mijne. De vreugde neemt de overhand in mijn gevoel. Caleb zijn hand, die in mijn nek rustte, dwaalt nu ook af naar mijn heup. Hij trekt me langzaam nog dichter tegen zich aan. En dan... Een gil. Kippenvel trekt over mijn lichaam, mijn hart slaat over en mijn benen lijken het te begeven. Caleb laat me los en kijkt me aan. Maar ik was het niet. Ik was niet degene die gilde. We horen beide iemand paniekerig ademen... En dan weer een gil. Het is Fem haar gil die ons de stuipen op het lijf jaagt. Caleb rent als eerste naar het kamp. Fem ligt huilend op de grond en dan zie ik het. Mijn adem stokt, ik zak door mijn benen en ik sla mijn hand voor mijn mond. Wie...?

-Na

*Wij vragen ons af hoe oud onze lezers zijn. Laat het achter in de reactie! Xx*

De Bloedweg TerugWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu