‘Denk je echt dat Samantha, vluchteling voor vier à vijf jaar voor het Bestuur zou werken? Ik denk dat zij hen net zoveel haten als wij. Ze zullen hen proberen om te werpen en het plan is onmenselijk geniaal. Ik moet het de anderen vertellen, maar zij blijven hier. Oh, en Ares hier moet niet de ziekte krijgen, want anders is het hele plan verpest. Hij zorgt voor zichzelf. Wij moeten echter voor Sam zorgen.’ Konnor wil weglopen, maar ik moet hem nog wat vragen.

‘Hebben jullie hier een douche, of water? Het hoeft niet schoon te zijn.’ Ik moet mijn uiterlijk veranderen door mijn haar te kleuren en kleurlenzen in te doen. Ik heb gekozen voor Louis’ idee; zwarte haren, lichtblauwe ogen. Ik heb het idee dat het me inderdaad goed zou staan. Konnor knikt en zegt tegen Maria dat ze me naar de badkamer moet brengen.

De badkamer van het gebouw is gesierd met een armzalige kraan en een gat in de muur waar men doorheen zijn behoefte moest doen. Ik dwing mijn neus om op te houden met ruiken – het ruikt er verschrikkelijk. Ik haal een pakje haarverf uit mijn tas en open het. Er is geen spiegel, dus ik weet niet hoe het eruit gaat zien. Ik zucht even en haal mijn hand door mijn blonde lokken en maak ze dan nat onder de kraan. Snel begin ik met verven, het gaat vlug en ik gooi er niet enige vorm van passie in. Nu wil ik alleen maar dat het gewoon werkt, verder hoef ik niets meer. Ik laat het erin zitten totdat de tijd die het pakje aangeeft, verlopen is. Ik weet het niet precies, want ik kan de tijd niet helemaal controleren, maar ik meen dat het niet zo veel uitmaakt.

Ik was de verf snel uit mijn haren en laat het dan drogen. Het maakt mijn shirt nat, maar dat maakt mij vrij weinig uit. Nu moet ik nog een spiegel zoeken. Ik zal mijn kleurlenzen pas in doen als we in Indiana Polis zijn, anders gebruik ik ze wanneer ik ze nog niet nodig heb en gaan ze sneller op. Snel loop ik de badkamer uit. zodra ik de geur van de normale wereld weer in mijn neus krijg, besef ik me hoe vies het rook in de badkamer. Mijn neus en hersenen waren gewend geraakt aan de geur en nu ik buiten de kamer sta, voel ik de frisheid door me heen suizen.

Ik loop de gang door en vind mijn weg terug naar de centrale kamer. Mijn ogen glijden over de mensen. Zelf schat ik de mensen in dit gebouw tot het aantal veertig, maar het zouden er meer of minder kunnen zijn. Men kan zich overal in dit gebouw bevinden. Zo ver als ik weet, is de benedenverdieping gerestaureerd. Toen ik naar de badkamer werd gebracht, zag ik dat de trap was ingevallen, maar wie weet hebben ze hier nog meer trappen die naar wel intacte delen van de andere verdiepingen reiken.

Als mijn ogen op Ares vallen, beweeg ik me daar naartoe. De mensen hier lijken niets met elkaar te maken hebben, maar als ik Konnor moet geloven, zijn ze allemaal vrienden van elkaar. De ziekte lijkt hier niet zo aanwezig te zijn, maar bij sommigen zie ik de symptomen wel. Als ik bij Ares ben aangekomen, zie ik dat hij met Konnor en een andere vrouw aan het praten is. Ik strijk lichtjes over zijn arm, waardoor hij opschrikt en naar me omdraait. Ik zie aan zijn gezicht dat hij moet wennen aan het nieuwe uiterlijk.

‘Sam,’ zegt hij verbaasd en hij laat zijn blik over me heen vallen. Het geeft me een raar gevoel, om zo bekeken te worden. Ik voel me meteen heel bloot, wat raar is, want ik ben gewoon gekleed als ik altijd gekleed ben. ‘Dat zwarte staat je goed – stoer.’ Ik weet dat het haar in een raar contrast met mijn huid moet staan. Ik ben behoorlijk bleek, dus door mijn haar en binnenkort ook mijn ogen zal ik wel een spook lijken.

‘Dankjewel,’ bedank ik hem en ik knik even naar Konnor, die ook naar mijn haar kijkt. ‘Goed, wat waren jullie aan het bespreken.’ Ik merk dat ik het koud heb en ik zou willen dat ik mijn leren jack dicht bij me had, maar Ares heeft zijn tas en mijn jas ergens anders neergelegd en het is nou niet zo beleefd om op het moment dat ik Konnor iets heb gevraagd, weg te lopen.

‘Sam, dit is Ekster,’ hij wijst naar de vrouw van middelbare leeftijd. Ze heeft een donkere huid, maar lichter dan die van Konnor. Ekster steekt haar hand naar me uit en we schudden handen.

‘Konnor vertelde me dat jullie van plan zijn om het Bestuur over te nemen,’ zegt ze, terwijl ze haar hand terug trekt. Ik kijk Konnor even aan en hij knikt. Ares legt zijn hand in die van mij en knijpt er licht in. ‘Er zijn een aantal dingen die jullie over het Bestuur moeten weten voordat jullie vertrekken. Het zit daar vol met leugenaars. Je vrienden zijn niet alleen je vrienden, maar voor een groot deel ook je vijanden. Alles wat je wordt verteld is deels een leugen. Alles in het Bestuur heeft een donkere zijde, wat het ook is – zelfs het voedsel. We horen wel een aantal roddels over de gang van zaken, maar natuurlijk weten we niet of dat waar is. Ze zeggen dat men dicht bij een oplossing is van het medicijn. Hoe dicht ze erbij zijn, weten we niet, maar ze missen nog één onderdeel totdat ze de oplossing hebben. Natuurlijk zullen ze het medicijn nooit aan ons geven – wij zijn niet zo dom om dat te denken. Dat is de deal, jullie brengen het medicijn naar ons. Wij zullen jullie helpen met het oplossen en dan kunnen we het over de wereld verspreiden. Natuurlijk weten we niet hoe ver we kunnen komen, maar ik denk dat ze bepaalde dingen niet over de ziekte weten, dingen die een ziek persoon wel weet.’

‘Dat klinkt logisch,’ zegt Ares. Zijn hand ligt warm tegen die van mij aan en er vliegen tintels door mijn lichaam heen, vanaf waar zijn huid de mijne raakt. ‘We zullen inderdaad het medicijn ontwikkelen.’

‘Dat is niet genoeg,’ zegt Ekster. ‘Wij willen daarmee helpen. We weten dat we niet een groot leger kunnen vormen om het Brein te veroveren, maar we hebben zelf wel een brein om de ziekte te kraken.’ Ik begrijp haar wanhoop en waarom ze dit zo graag wil doen. De ziekte zit hen al zo lang achterna.

‘Jullie hebben het recht het te kraken,’ zeg ik en ik weet dat Ares verbaasd naar me kijkt. ‘Ares, deze mensen zijn ziek, ze zitten al behoorlijk wat jaren in de prut en hebben maar één ding om naar uit te kijken, een vredige dood. Dat is niet heel veel om de dag op door te brengen – helemaal niets. Als je deze mensen een medicijn geeft, kunnen ze weer een leven op stelten zetten. Bovendien hebben zij veel meer kennis over dit alles dan dat wij hebben. Wij weten niets over de ziekte – alleen de dingen die we van het Bestuur weten en het Bestuur vertelt ons echt niet de waarheid. Deze mensen zijn onze oplossing en zij zullen dit wel kunnen.’

‘Je hebt gelijk,’ zegt Ares, ‘maar hoe weten we of we hen kunnen vertrouwen – niets persoonlijks, maar we zijn wel vaker voorgelogen.’

Ekster glimlacht naar ons, maar ik weet niet of die glimlach oprecht is. ‘Als er iemand is die het Bestuur wel kan haten, dan ben ik het wel. Ze hebben mijn hele familie uitgeroeid en zullen dat met nog zo veel meer mensen doen als ze hun zin niet krijgen.’

VirusWaar verhalen tot leven komen. Ontdek het nu